Microsoft en het Amerikaanse Openbaar Ministerie blijven elkaar in de haren zitten in de slepende antitrustzaak waarin ze verwikkeld zijn – beide met wisselend succes.
De centrale vraag is momenteel of een hoger beroep tegen de uitspraak van rechter Thomas Penfield Jackson moet dienen voor het Hof van Beroep (zoals gebruikelijk is) of direct voor het Amerikaanse Hooggerechtshof, het hoogste rechtscollege in de Verenigde Staten. Microsoft wil het eerste en het Amerikaanse ministerie van Justitie wil het laatste.
Daarnaast speelt er nog veel meer. Op dit moment buigt het Hooggerechtshof zich over de vraag of ze de zaak moet aannemen. De overheid wil het liefst afwachten wat de Amerikaanse Hoge Raad daarover beslist, alvorens de volgende juridische stappen te zetten. Daarom wil ze de zaak voor het Hof van Beroep zolang op een laag pitje zetten. Bovendien zou de overheid liefst zo weinig mogelijk te maken krijgen met dit Hof van Beroep, omdat dat in het verleden al eerder een vonnis van Jackson tegen Microsoft heeft nietig verklaard.
Microsoft is het uiteraard niet eens met de handelswijze van het OM en heeft gisteren gelijk gekregen van het Hof van Beroep. Microsoft heeft bij het Hof van Beroep om opschorting gevraagd van het vonnis van rechter Jackson, dat de softwareproducent verplicht tot opsplitsing van zijn onderneming, lopende het beroep tegen dat vonnis. Het Hof van Beroep heeft besloten dat verzoek om opschorting gewoon in behandeling te nemen. Het heeft de overheid tien dagen de tijd gegeven om op dat verzoek te reageren. Vervolgens zou Microsoft nog een week krijgen om dáár weer op te reageren.
Toch geldt ook hier weer dat geen sprake is van één grote winnaar. Het Hof van Beroep heeft namelijk duidelijk gemaakt dat, mocht Jackson tussentijds besluiten om de hele zaak door te sturen naar het Hooggerechtshof, het hele tijdschema zal worden herzien.
Bij een andere Amerikaanse rechtbank boekte Microsoft een succesje. Een rechter in Nevada oordeelde dat de onderneming niet kon worden aangeklaagd door ontevreden eindgebruikers die stellen dat ze te veel hebben betaald voor hun Windows-software. De rechter volgde daarmee het oordeel van een collega in Oregon, die stelt dat eindgebruikers in dezen niet ontvankelijk zijn, omdat zij hun Windows-software niet rechtstreeks bij Microsoft hebben gekocht. De onderneming heeft namelijk geen afdeling directe verkoop.