Onderzoeksbureau IDC schat dat er in het jaar 2000 zo’n 664.000 mobiele en 315.000 formele telethuiswerkers zullen zijn. Het bureau baseert deze schatting op gegevens uit het onderzoek telewerken in Nederland anno 1996.
IDC brengt telewerkers onder in twee hoofdcategorieën: de telethuiswerker en de mobiele werker. Beiden zijn een groot gedeelte van de tijd niet op kantoor en maken intensief gebruik van informatie- en communicatie-technologie. Het verschil is dat de telethuiswerker zijn werk op een vaste locatie doet en de mobiele werker op wisselende plekken. Deze twee soorten bij elkaar tellen in 1996 482.000 mensen. Dit zijn alleen formele thuiswerkers, werknemers die daarover afspraken hebben gemaakt met hun baas.
De helft van de telethuiswerkers heeft een gezin met kinderen, driekwart een eigen woning en eveneens de helft een hoog inkomen (meer dan 75.000 gulden per jaar). Het afleveren van beter en meer werk (door betere concentratie), wordt door de werknemer het vaakst genoemd als motief om thuis te gaan telewerken (24 procent). Op de tweede plaats komt de vermindering van reistijd. Er zitten echter ook een aantal nadelen aan telethuiswerken. Het komt nogal eens voor dat de medewerker moeilijkheden met de apparatuur heeft. Verder ervaart hij het als lastig dat werk en vrije tijd door elkaar gaan lopen. Het allergrootste nadeel vindt de medewerker echter het gebrek aan contact.