Spraak via IP (‘voice over IP’) zal de komende jaren drastisch toenemen. Dit heeft consequenties voor het nummerbeleid. Moet een domeinnaam als een nummer worden beschouwd of niet? Friso de Jong vindt van wel. De huidige nummerplannen bieden echter niet de nodige ruimte.
Sinds enige tijd woedt in Nederland een discussie tussen twee groepen mensen over de vraag of domeinnamen als nummers zijn aan te merken. De ene groep stelt zich – op basis van de Telecommunicatiewet en de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer – op het standpunt dat domeinnamen als nummers zijn aan te merken. Hiervoor wordt een beroep gedaan op de definitie van een nummer in deze wet, namelijk: ‘cijfers letters, of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitingen of andere netwerkelementen.’ De andere groep stelt zich op het standpunt dat de Telecommunicatiewet geen ruimte bevat om domeinnamen onder dit regime te laten vallen. Daarom zou de wetgever niet de bevoegdheid hebben om deze domeinnaamkwestie te reguleren, waarmee niet de Opta, maar de Stichting Internet Domeinregistratie de aangewezen coördinerende en controlerende instantie is.
Ik ben van mening dat domeinnamen wel degelijk zijn aan te merken als nummers. Allereerst maakt de wet Telecommunicatie het heel goed mogelijk dat de domeinnaam onder de definitie valt. Daarentegen is het veel lastiger om het tegengestelde vol te blijven houden, namelijk dat de definitie van een nummer in de Telecommunicatiewet géén ruimte laat om de domeinnaam hieronder te brengen. Het enkele argument dat de domeinnaamkwestie nauwelijks aan bod is gekomen tijdens de behandeling van de Telecommunicatiewet, de nota ‘Wetgeving voor de elektronische snelweg’ of de nota ‘Netwerken in de Delta’ lijkt me onvoldoende, zeker gelet op het moment van de behandeling.
Verder vindt een ontwikkeling plaats, waaruit duidelijk wordt dat domeinnamen nu al als nummers in de zin van de Telecommunicatiewet zijn te beschouwen, dan wel dat dit later alsnog zal moeten gebeuren. Deze ontwikkeling wordt hieronder beschreven.
Spraak via IP
Spraak via IP (‘Voice over IP’) betreft het telefoneren via internet, waarbij gebruik wordt gemaakt van het IP-protocol. Deze nieuwe manier van telefoneren, naast mobiele telefonie, gewone telefonie en telefonie over de kabel, zal zeker bijdragen aan een grotere reikwijdte van de definitie van een nummer, ongeacht of de wetgever dit op tijd ter hand neemt. De basis van al deze (nieuwe) ontwikkelingen wordt gevormd door het IP-protocol. Dat maakt het, net als andere protocollen, mogelijk gegevens tussen computers en netwerken te versturen. Het IP-protocol wordt in de meeste gevallen gebruikt om te kunnen ‘surfen’ over het World Wide Web. Het maakt daarbij weinig uit of er gegevens worden verstuurd, dan wel worden opgevraagd. In beide gevallen worden de verzonden gegevens gesplitst in pakketjes, waarbij aan elk pakketje een kopje – ‘een header’ – wordt geplakt, waarin informatie is opgenomen over de adressering, het IP-adres. Elk pakketje wordt tijdens het verzenden als een apart onderdeel gezien, ook al is het onderdeel van een groter geheel van gegevens. Derhalve wordt het IP-protocol aangemerkt als een ‘connectionless packet switched protocol’. Ieder IP-pakketje wordt vervolgens afzonderlijk over het netwerk gestuurd. Omdat het pakketje ook een adres heeft meegekregen, weet het waar het naar toe moet. We spreken dan ook over een pakketgeschakeld netwerk.
Spraak via IP houdt in dat van de gegenereerde spraaksignalen pakketjes worden gemaakt en over een pakketgeschakeld netwerk worden gestuurd. Dit verschilt van de normale situatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van een circuitgeschakeld telefoonnetwerk. Het nadeel van een circuitgeschakeld telefoonnetwerk ligt in het feit dat er voor ieder gesprek een afzonderlijk kanaal geopend dient te worden en geopend dient te blijven gedurende het gehele gesprek. Het voordeel van spraak via IP is dat van elk gesprek pakketjes worden gevormd met een koptekst en een adres, die vervolgens afzonderlijk worden verzonden. Hierdoor wordt de totaal benodigde capaciteit van een lijn fors teruggedrongen, aangezien geen enkel pakketje wordt verzonden, als niemand spreekt. De ruimte die dan overblijft, kan worden benut voor ander (internet)verkeer. Als voornaamste argument wordt aangevoerd dat deze toepassing van telefonie het mogelijk maakt om (internationale) lange afstandsgesprekken te voeren tegen lokaal tarief. Daarnaast leidt deze vorm van telefonie tot integratie van allerlei bestaande afzonderlijke diensten en netwerken, zoals het computernetwerk en het telefoonnetwerk.
Een recent voorbeeld is afkomstig van de politie in de Provincie Friesland. Door gebruik te maken van het IP-protocol kunnen de betreffende agenten overal op het netwerk inloggen en van daaruit optreden als ‘meldkamer’, waarbij de telefoon aan de computer wordt gekoppeld. Ook wordt het mogelijk voor surveillanten om via de mobilofoon contact te leggen, ongeacht waar ‘de meldkamer’ zich op dat moment bevindt.
Standaardisatie
Nu internet zich steeds verder ontwikkelt als medium, hebben allerlei ondernemingen en organisaties zich erop gestort. ‘Spraak via IP’ is sterk in opkomst. Zo schat onderzoeksbureau IDC dat de omzet die telecom-aanbieders en service-providers met spraak via IP genereren over vijf jaar ongeveer 19 miljard dollar zal bedragen, terwijl dit nu nog 480 miljoen dollar bedraagt. Dit verklaart onder meer waarom ook internationaal gezien een groot gewicht wordt toegekend aan de vraag op welke wijze zal moeten worden omgegaan met het nummerbeleid. Twee toonaangevende internationale organisaties hebben onderkend dat dit slechts een van de vele opkomende vraagstukken is, als gevolg van de opkomst van spraak via IP. De belangrijkste mondiale organisatie is de ITU, de International Telecommunication Union. Op Europees niveau speelt de Etsi een belangrijke rol.
De ITU, de International Telecommunication Union is een mondiale intergouvernementele organisatie, waarbinnen overheden en ondernemingen zich bezighouden met het coördineren van de mondiale telecommunicatienetwerken en -diensten. De ITU bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder de ITU-T, de afdeling die zich bezighoudt met standaardisering aangaande deze netwerken en diensten. Zo heeft de ITU-T de zeer belangrijke aanbeveling E.164 opgesteld, die het internationale publieke nummerplan omschrijft.
Op basis daarvan worden er codes, beter gezegd (toegangs)nummers, toegewezen aan de diverse landen, aan internationale diensten en aan mondiale netwerken, die naast de normale code behoefte hebben aan nog een onderscheidend nummer, ongeacht of dit een circuitgeschakeld of pakketgeschakeld netwerk is. Vanuit deze aanbeveling en het mondiale nummerplan, wordt de overgebleven ruimte overgelaten aan de wetgever van elk land, die vervolgens de wijze van de uitgifte van het netnummer en het abonneenummer in een nationaal nummerplan vastgelegd. In Nederland beheert de Opta de telefoon- en overige nummers en kent deze toe aan telecommunicatiebedrijven. Zij verzorgt ook de uitgifte van informatienummers, ook wel aangeduid als 0800-/090x-nummers. Opta onderhoudt ook de openbare registers van de uitgegeven nummers en de verleende registraties.
In het Nederlandse nummerplan staat hoe de beperkte hoeveelheid telefoon- en andere nummers is ingedeeld en welke nummerseries beschikbaar zijn. Kenmerkend is dat decimalen worden gehanteerd, verdeeld in groepen, zodat elk nummer kan worden geïdentificeerd, gerouteerd, waarna facturering en betaling kunnen volgen. Op basis van deze nummerplannen geeft de Opta nummers uit. Aan telefoonmaatschappijen gebeurt dat in grote hoeveelheden tegelijk. Afzonderlijke informatienummers worden door de Opta per stuk aan individuele aanvragers uitgegeven. Bijna alle uitgegeven nummers zijn te vinden in openbare nummerregisters, die bij Opta ter inzage liggen, of op de Opta-site te raadplegen zijn.
Op Europees niveau neemt de Etsi, de European Telecommunications Standards Institute, de rol van de ITU waar. Het programma van de Etsi is gebaseerd op en gecoördineerd met andere (internationale) standaardisatieorganisaties en met name de ITU. Voor de ontwikkeling ‘Voice over IP’ heeft de Etsi de werkgroep Tiphon ingesteld (Telecommunications and Internet Protocol Over Networks).
Een van de rapporten van deze werkgroep bevat vier scenario’s hoe in de toekomst de IP-netwerken met de circuitgeschakelde netwerken (SCN) met elkaar zouden moeten kunnen gaan communiceren: IP-SCN, SCN-IP, SCN-IP-SCN, IP-SC-IP. De ITU en de ETSI zijn overeengekomen dat voor de IP-netwerken en de circuitgeschakelde netwerken (SCN) één gezamenlijk nummerplan zal moeten ontstaan. Dit beoogde nummerplan zal derhalve gaan gelden voor alle vier scenario’s.
Next Generation IP-protocol (IPng ofwel IPv6) komt daarbij tegemoet aan de wensen van de Etsi en de ITU om alle netwerken via de E.164-structuur te laten lopen, en aan de behoefte aan meer nummers, zodat spraak via IP zich volledig kan ontplooien. Dit nieuwe protocol bestaat niet meer uit 32 bits, zoals bij het huidige IP-protocol, maar uit maar liefst 128 bits. Door de exponentiele toename van het aantal adresseringsmogelijkheden is het – virtueel – mogelijk om ieder apparaat in de Wereld te voorzien van een IP-adres. Hierdoor kan uiteindelijk de E.164-structuur worden gebaseerd op het IPv6-protocol, zodat de telefoon nog wel een telefoonnummer heeft, zoals we dat van oudsher kennen, maar waarbij de routering door middel van het (nieuwe) IP-protocol zal plaatsvinden.
Consequenties
Het uitgeven van nummers is normaal gerelateerd aan telefoondiensten en spraak via IP is gebaseerd op een technologie. Dit betekent dat er (nog) geen enkel nummerplan bestaat voor ‘spraak via IP’-diensten, dan wel dat er in de huidige nummerplannen geen ruimte voor is ingericht. Derhalve dient voor de toegang tot nummers te worden teruggevallen op de nummers die op dit moment voor de aan te bieden diensten zijn gegenereerd in het nationale nummerplan. Dit kan tot grote problemen leiden, aangezien spraak via IP namelijk een technologie is die te gebruiken is voor verschillende diensten. Voorbeelden zijn de normale telefoniediensten via de normale -(conventionele) Pstn en Isdn- technieken, en de bijzondere telefoondiensten, zoals: geen, laag, hoog en commercieel tarief. Daarnaast zorgen drie van de vier scenario’s voorlopig voor extra variatie in de problematiek. Alleen het scenario SCN-IP-SCN levert geen extra obstakels, aangezien dit scenario de huidige situatie weerspiegelt.
Kortom, er komt grote druk te staan op het huidige nummerplan. Niet alleen vragen de mobiele, kabel- en gewone (Isdn en Pstn) telefoniediensten – waaronder begrepen het naambellen – om nummers, maar in toenemende mate ook om ‘spraak via IP’-diensten. En vanwege de veelzijdige toepassingsmogelijkheden van spraak via IP zal er veel vraag komen naar nummers.
Terugkerend naar de discussie over de vraag of domeinnamen al dan niet als nummers zijn aan te merken, zijn de volgende conclusies van belang. Allereerst zal er een vergaande standaardisatie plaatsvinden ten aanzien van de wijze waarop gegevens over -geïntegreerde- netwerken zullen worden gestuurd. Gezien de groeiende hoeveelheid gegevens die per seconde wordt gecreëerd en verstuurd, is dit niet verwonderlijk.
Voorts wordt het versturen van deze gegevens per pakketgeschakelde netwerken steeds belangrijker. Aangezien ook telefonie over deze netwerken zal toenemen, komt er waarschijnlijk grote druk te staan op de nationale nummerplannen. Dit probleem is op te lossen door het nieuwe IP-protocol te hanteren, waardoor aan alles en iedereen een IP-adres kan worden toebedeeld.
Omdat telefoonnummers mijns inziens uiteindelijk onder regie staan van het IP-protocol, is het niet doenlijk om juist domeinnamen, die feitelijk niets anders zijn dan IP-adressen, niet als nummers aan te merken. Domeinnamen zijn nummers en dat zal in de komende jaren alleen maar duidelijker worden! Mijns inziens zal de Opta uiteindelijk domeinnamen moeten gaan uitgeven.
Binnenkort zullen in Europa vijf nieuwe richtlijnen de huidige telecommunicatierichtlijnen vervangen, waarmee op bovengenoemde ontwikkeling wordt ingespeeld.
Friso De Jong Nijmegen