Natuurlijk had de oude situatie zijn tekortkomingen, maar de manier waarop men nu bezig is met het vernieuwen van de gemeentelijke basisadministratie en de problemen die zijn ontstaan rond instanties als UWV en CWI, doen Jelte Verhoeff bijna terugverlangen naar ‘die goeie ouwe tijd’. Een groot deel van het probleem – naast de dubieuze rol van de politiek – is volgens hem dat veel overheidsmanagers zich graag zien als échte ondernemers op een ‘markt’. Voor overheidsproducten gelden echter andere wetten dan voor commerciële producten, zo stelt Verhoeff.
Problemen rond GBA René Veldwijk schetste begin dit jaar de bestaande problematiek rondom de registratie van persoonsgegevens en de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Hij schreef die artikelen vanuit het perspectief van de database-specialist en droeg vanuit datzelfde perspectief ook enkele oplossingen aan. Door deze zelfgekozen beperking kon Veldwijk vanzelfsprekend niet het hele verhaal vertellen. Jelte Verhoeff, voormalig ict-projectmanager bij het UWV, geeft daarom een aanvulling. Daarbij probeert hij ook enkele wetmatigheden te ontdekken van de volgens hem failliete overheidsinformatievoorziening. Artikelen Verhoef:Artikelen Veldwijk: |
En natuurlijk, als je dan in de ondergaande zon, vanaf een hoog punt uitkijkt over een archipel waarin de contacten tussen de eilanden met bamboe bootjes worden onderhouden, terwijl je weet dat tegenwoordig ook mooie bruggen met vierbaans snelwegen mogelijk zijn, of dat – nog handiger – de Deltadienst best een dijk zou kunnen leggen om de boel vervolgens droog te malen, dan is een moment van melancholie moeilijk te onderdrukken.
Veldwijks somberheid dat een vernieuwde versie van een decentrale GBA niet tot stand zou kunnen komen omdat die te duur is, deel ik niet. In de ruim twintig jaar die ik inmiddels in de overheidsautomatisering rondloop, heb ik eigenlijk nog nooit meegemaakt dat kostenoverwegingen of technologische inferioriteit konden leiden tot het afblazen van majeure projecten. Uiteraard wordt in het ambtelijk spel veel lippendienst bewezen aan budgetten en begrotingen en is het in de uitvoering ook zaak, bijvoorbeeld door het tijdig schrijven van handige memootjes, niet tussen de raderen van het apparaat terecht te komen. Als je je daaraan houdt en in het proces niet te veel mensen tegen je in het harnas jaagt, hoef je nooit iemand te ontmoeten die het kostenvraagstuk écht interesseert. Mij is het zelfs nog nooit overkomen, ondanks allerlei controverses.
Niet schokkend
Een leuke illustratie vormt de gemeentelijke basisadministratie (GBA) zelf. Toen de GBA – na schier eindeloos overleg, ambtelijke oorlogen en gierende kostenoverschrijdingen – operationeel werd, was een systeem geconstrueerd dat een vraagbericht van A naar B kon versturen, waarbij we met enig geduld en geluk ook een antwoordbericht van B naar A mochten verwachten. Dat was technologisch bepaald niet schokkend, laat staan swingend. Het revolutionaire zat ‘m in het feit dat het gelukt was de technologie op de decentrale bestuurlijke werkelijkheid af te stemmen en niet andersom. De bestaande machtsbalans werd grosso modo gehandhaafd, waardoor het systeem zeer houdbaar is gebleken. Misschien wel te houdbaar!
De eerste empirische wet luidt dus:
Geld en technologische optimaliteit spelen geen rol van betekenis, het gaat erom de status quo te handhaven.
Veldwijk noemt op verschillende plaatsen ook de uitvoeringsinstanties binnen de sociale zekerheid. Om goed te kunnen begrijpen wat hier door de politiek allemaal is en wordt aangericht, moeten we even teruggaan in de geschiedenis. Momenteel extra leuk aangezien de politiek zich nu juist opmaakt om de Raad van Bestuur van het UWV af te serveren.
Problemen rond de GBA In een tweedelig artikel in Computable schetste René Veldwijk begin dit jaar de bestaande problematiek rondom de registratie van persoonsgegevens en de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Hij schreef die artikelen vanuit het perspectief van de database-specialist en droeg vanuit datzelfde perspectief ook enkele oplossingen aan. Door deze zelfgekozen beperking kon Veldwijk vanzelfsprekend niet het hele verhaal vertellen. Jelte Verhoeff, voormalig ict-projectmanager bij het UWV, geeft daarom een aanvulling. Daarbij probeert hij ook enkele wetmatigheden te ontdekken van de volgens hem failliete overheidsinformatievoorziening. Hoe de burger, voor eigen bestwil, als bewindvoerder aan het roer van deze failliete boedel kan worden gezet, schrijft Verhoeff in een volgend artikel, dat binnenkort in Computable gepubliceerd zal worden. |
Nobelprijs
Kernactiviteit van uitvoeringsinstanties is het rondpompen en bewerken van gegevens, informatie, kennis, en wat dies meer zij. Het aankondigen van ingrijpende wijzigingen, zoals privatisering of het met een kettingzaag bewerken van de organisatie, leidt dus per definitie tot een hevig bloedende informatievoorziening. Dat in dat proces de uitkeringen altijd op tijd gekomen zijn is een godswonder en verdient een Nobelprijs.
Daarbovenop heeft het voormalige GAK, de belangrijkste fusiepartner binnen het UWV, in de aanloop naar de door de politiek gewenste privatisering een noodgedwongen poging gewaagd de hele automatisering in één klap te vernieuwen.
De naam van deze operatie was ‘Aansluiting’, al gauw verbasterd tot ‘Aanfluiting’.
Om in te zien dat dit een krankzinnige onderneming was, hoefde je geen Einstein te heten. Maar het werd ‘survival of the fittest’, dus het moest, er kwam budget en het project is van start gegaan. Het eindigde na wat geploeter – ten koste van god-weet-hoeveel tientallen miljoenen harde Nederlandse guldens – uiteraard in een grote kladdaratsch. Deze mislukking kon nog juist op tijd, middels enkele van de genoemde handige memootjes, op het conto worden geschreven van de uiteindelijk door de politiek geforceerde nationalisatie. Misschien kan Klaas de Vries het allemaal nog eens uitleggen…
Niet moeders mooiste
Het blo-niveau waarop de linkse politiek met de belangen van de uitvoering van de sociale zekerheid is omgegaan, maakt het moeilijk te geloven dat het UWV is opgericht met de bedoeling dat het ooit zou gaan functioneren. Komt deze Raad van Bestuur soms te dicht bij dit niet-bedoelde resultaat? Met het GAK is het ook slecht afgelopen, en die organisatie functioneerde over het geheel genomen goed. De automatisering was weliswaar niet moeders mooiste, maar kende geen grote operationele problemen. In de kern zat het goed, ondanks, of misschien wel dankzij, het feit dat door de jaren heen ongeveer de helft van de systeemfunctionaliteit redundant was uitgeprogrammeerd.
De treurige maar vertrouwde politieke stijl van ‘non-commitment’ en verraad van belangen, waar juist links zich aan bezondigd heeft, werkte keihard door in de uitwerking van het politieke UWV-concept. De bal is teruggelegd in de organisatie; dat draaide er op uit dat per saldo bij de goedmoedig rondstappende mastodont GAK maarliefst vijf Mickey Mouse-organisaties werden ingebracht (Uszo, GUO, Cadans, SFB en Lisv). Het politiek opgedrongen verzinsel ‘gelijkwaardigheid’ leidde er voorts toe dat op allerlei sleutelposities binnen de nieuwe organisatie, en zeker ook binnen het management en de ict-onderdelen, mensen moesten worden benoemd die niet of nauwelijks konden bevatten wat het organisatorisch en technologisch betekent om met een mega-administratie om te gaan. Deze mensen konden wél afdwingen dat de door hen meegebrachte ‘winkel van Sinkel’ aan automatiseringssystemen ook steeds als ‘gelijkwaardig’ moest worden afgewogen tegen de grote, werkende, maar hier en daar wat lekkende dieselmotor van het GAK.
Door steeds per proces, toepassing of database te kijken en daarmee de totale voortgang uit het oog te verliezen, is een technocratisch Shangri-La ontstaan, waarin eindeloos veel tijd en geld zoek gemaakt kon worden door het vergelijken van appels met peren. De uitkomst was steeds dat er geen beste van de klas was: modernere, slimme systemen van de kleintjes waren niet gedimensioneerd voor het grote werk en de GAK-systemen waren te ouderwets.
Ieder bedrijf dat zes tot tienmaal zo groot is als een fusiepartner en wil overleven, piekert er niet over ook maar een discussie te beginnen over de automatisering. Ouderwets of niet: de kleine voegt zich. Punt uit. Zo niet binnen het door de politiek geschapen UWV. En deze organisatie maakt zich inmiddels op – vlak voordat de politiek het hele gevaarte definitief naar de kelder jaagt – een megabedrag (meer dan honderd miljoen euro, zo wordt gefluisterd) aan een nieuwe polisadministratie uit te geven.
Dit alles is probleemloos uit te breiden met voorbeelden van automatiseringscatastrofes bij het CWI, de sociale diensten, de rechtshandhaving, etc. Het leidt allemaal tot de tweede empirische wetmatigheid van overheidsautomatisering:
Landelijk politiek commitment ontstijgt het niveau van zeemeeuwmanagement niet: krijsend aan komen vliegen, de boel onderschijten en weer wegwezen.
Geen vernieuwend beleid
Bovengeschetste realiteit geldt helaas niet alleen voor veranderingen aan bestaande situaties, zij is juist ook van toepassing op noodzakelijke fundamentele vernieuwingen. Daarbij moet dan ook rekening gehouden worden met het feit dat de politiek er niet in slaagt vernieuwend beleid rond de informatievoorziening te formuleren. En áls dat al zou lukken, kan ze niet de nodige slagkracht ontwikkelen om de mooie voornemens uit te voeren.
Deze ‘state of mind’ wordt mooi gekenschetst door Henk Bos, lid van de commissie Snellen die rapporteerde over de vernieuwing van de GBA, in zijn zeer lezenswaardige boekje ‘Privacy begint in je genen’: “Alles lijkt zich af te spelen in een speelveld waar de zijlijnen worden gevormd door pragmatische verbeteringen, post-modernistische gelatenheid over de autonomie van technologische ontwikkelingen, machteloosheid – of zelfs zinloosheid van de politiek en het onvermogen van de bureaucratie. De bal wordt overgespeeld, maar het doel om te scoren lijkt vaag en constant te verschuiven. De spelers, scheidsrechters, coaches, supporters en toeschouwers praten langs elkaar heen.”
In een notendop is de problematiek hiermee weergegeven, waarbij inmiddels dus nog kan worden aangetekend dat ook de pragmatische verbeteringen niet of onvoldoende opschieten. Die pragmatische verbeteringen mikken vaak op vermindering van de interne kosten door besparingen op porto- en drukkosten en door verdere vereenvoudiging van de allersimpelste procedures. Bij dat laatste wordt ‘verbetering van het dienstbetoon aan de individuele burger’ weliswaar vaak aangeroepen, maar speelt het in werkelijkheid geen rol.
Misschien is dit te wijten aan het feit dat veel overheidsmanagers zichzelf tegenwoordig ook graag zien als echte ondernemers, die een organisatie in een bepaalde ‘markt’ leiden. Eén van de gevolgen van die neiging is dat, met alle semantische problemen van dien en tot grote vermoeidheid van veel weldenkenden, inmiddels reeds een aantal jaren op modieuze wijze leentjebuur wordt gespeeld bij het begrippenkader van de markt en veel wordt gepraat over ‘input-throughput-output’, ‘het vestigen van klant-leverancierrelaties’, ‘product-marktcombinaties’ en wat dies meer zij. Zonder merkbare vooruitgang dus. Wat leidt tot wetmatigheid drie:
Het vele gecaramboleer met leenwoorden uit de markt is gebabbel zonder inhoud en kan zonder problemen worden geschrapt.
Dat wil uiteraard niet zeggen dat er op dit niveau niets te leren valt van de markt. Heel belangrijk voor het feit dat zelfs de pragmatiek niet echt van de grond komt is dat voor overheidsproducten geen echt ‘afrekenmoment’ bestaat (gezien wet III hoop ik dat die kreet mijn eigen uitvinding is…), in tegenstelling tot de markt.
Waarom zou de autofabriek twintig rode auto’s maken als er tien rode, vijf gele en vijf zwarte nodig zijn? Sterker nog: de manager die daarmee doorgaat, vliegt er snel uit. De natuurlijke neiging van de autofabrikant is dan om zijn backoffice daarop aan te passen en de moeilijkheden die daarbij optreden min of meer voor lief te nemen.
De vertaling van dit soort ontwikkelingen naar overheidsproducten is uiteraard complex, aangezien het veld waarop de overheid zich beweegt veel breder is dan de scope van het gemiddelde bedrijf, het democratisch proces de vorm van de producten bepaalt, leveringen via het bestuurlijke proces worden geprioriteerd en de afnemer vaak moeilijk druk kan opbouwen omdat veel zaken vanuit een monopolie worden aangeboden. Allemaal tot uw dienst, maar feit blijft dat voor overheidsorganen vooral de druk om de informatieverwerking af te stemmen op een nieuwe werkelijkheid veel kleiner is, doordat er geen directe verbinding is met het bestaansrecht van de organisatie. Oneigenlijke, op het interne proces gerichte argumenten krijgen een veel te grote kans en de neiging om pas te bewegen als alle technologische en organisatorische consequenties van een mogelijke aanpassing zijn doorgeëxerceerd, is niet te onderdrukken.
Voor de burger in zijn rol als klant betekent dat dan: gele auto besteld, toch een rode gekregen, of helemaal geen: jammer dan. Ofwel wetmatigheid vier:
De interne wereld is en blijft de baas.
Gericht op behoud
Gesteld dat het al zou lukken binnen de stroperige overheidscircuits een vernieuwend beleid te formuleren, dan zijn de erkende bedrijven die die vernieuwing zouden moeten doorvoeren daartoe niet in staat. Zowel technologisch, personeel als mentaal zijn ook zij namelijk gericht op behoud van wat is en niet op het creëren van iets nieuws.
Het schier eindeloos uitmelken van de bestaande contracten, software en infrastructuren staat voorop. De deskundigheden van het personeel zijn gericht op de oude wereld, hun eigen organisatie straft initiatief af en de focus op omzet voor de korte termijn weerhoudt ze van investeren in toekomstgerichte faciliteiten.
Vaak staan geen ondernemers aan het roer, maar omgebouwde ambtenaren, veelal zelfs voortgekomen uit de organisaties die ze nu als klant hebben. Deze relatievorm wordt nog eens versterkt door de vele personele, collegiale banden uit het verleden die om begrijpelijke redenen worden doorgetrokken naar het heden. Omdat juist ook voor de pragmatische stap, het simpele ‘product’, de bovenstaande wetten van het bestel van toepassing zijn, gebeurt er niets.
Suffe indruk
Het kan natuurlijk nooit kwaad even te checken of realisme niet is omgeslagen in cynisme, of dat alles nog bij het oude is. Daartoe bekijken we de site http://www.burgerpin.nl, waarop de vorderingen rond de belangrijkste faciliteit voor de burger, de elektronische identiteit, kunnen worden gevolgd. Behalve dat de site een zeer suffe indruk maakt, inhoudelijk helemaal niets voorstelt, technisch hapert en we ook hier ‘mister marmer en notenhout’ Tjibbe Joustra van het UWV weer tegenkomen, valt te lezen dat er per 01-01-2005 (sic!) ‘een voorziening’ zou moeten zijn.
Iedereen die enigszins thuis is in de overheidsorganisatie weet dat als dat waar zou zijn, die site nu een kolkend geheel zou moeten zijn, of tenminste een orgie van plannen, pilots, budgets, profielen van dynamische politici die het allemaal mogelijk hebben gemaakt, lammetjes en blauwe zwaailichten. Niets van dit alles. Hier komt dus helemaal niets van terecht.
De in zichzelf gekeerde administratie, geflankeerd door freewheelende politici aan de ene kant en incompetente gevestigde automatiseringsbedrijven aan de andere kant, vormen met elkaar een administratief-industrieel complex dat in staat is ieder initiatief op kafkaëske wijze te neutraliseren en zo de economische ontwikkeling van ons land tegen te werken.< BR>
Jelte Verhoeff, Voormalig ict-projectmanager bij het UWV