Is de softwareleverancier verplicht om broncodes van maatwerkprogrammatuur af te geven aan de opdrachtgever als daarover contractueel geen uitdrukkelijke afspraken zijn gemaakt? Die eventuele afgifteplicht is de afgelopen jaren in drie instanties – de Rechtbank Breda, het Gerechtshof Den Bosch en de Hoge Raad – aan de orde gekomen. Het antwoord op deze zowel juridisch als commercieel belangrijke vraag luidde driemaal bevestigend.
Jurisprudentie op het punt van het beschikbaar stellen van broncodes bij maatwerkprogrammatuur vloeit voort uit ‘de zaak De Wildt/Van Genk’. In 1985 had leverancier Van Genk een overeenkomst gesloten met opdrachtgever De Wildt voor het leveren van hardware en software. Dat contract betrof de levering van zowel standaardsoftware als maatwerkprogrammatuur voor de voorraad-, werkplaats- en orderadministratie van De Wildt.
Artikel 2 van de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing waren hield in dat alle door Van Genk te leveren standaardprogrammatuur eigendom van de leverancier bleef en dat De Wildt daarvan slechts een gebruiksrecht kreeg.
Artikel 3 van de algemene voorwaarden ging over de maatwerkprogrammatuur. Lid A luidde: "De term maatwerkprogrammatuur omvat alle programmatuur die op bestelling van de cliënt [lees: opdrachtgever, FM] en volgens diens specificaties geheel door Van Genk is ontworpen en vervaardigd. Opgeleverde maatwerkprogrammatuur is volledig eigendom van cliënt." Lid B bepaalde: "Het staat Van Genk echter vrij gebruik te maken van de in de loop van het project ontwikkelde of opgedane ideeën, systeemmethodieken of technieken betreffende de bewerking of behandeling van de gegevens, na toestemming van de cliënt, waarbij de cliënt volledig wordt ingelicht over de bestemming van de maatwerkprogrammatuur of een deel hiervan."
Auteursrechten
De overeenkomst tussen Van Genk en De Wildt hield niet in dat het uitvoeren van onderhoud of aanpassingen aan de maatwerkprogrammatuur uitsluitend door de leverancier mocht worden verricht. De broncodes van de onderhavige maatwerkprogrammatuur waren in het bezit van Van Genk. De Wildt vroeg in juni 1994 aan Van Genk om afgifte van de broncodes. Van Genk weigerde dat, ondermeer met de argumentatie dat het niet gebruikelijk is om broncodes op de door hem ontwikkelde programmatuur af te staan of aan derden uit te geven, "daar hier ons intelligentiequotiënt en kopieerrecht op berust".
Daarop volgde een kort geding, waarin De Wildt vorderde dat Van Genk de correcte broncodes van de in 1985 geleverde maatwerkprogrammatuur aan hem ter beschikking zou stellen. De Wildt had de code nodig omdat hij die door een derde partij wilde laten aanpassen aan zijn inmiddels veranderde behoeften.
De Rechtbankpresident oordeelde dat, bij het ontbreken van een zogenaamde Overdrachtsakte, de auteursrechten op de maatwerkprogrammatuur niet aan De Wildt waren toegekomen. In het verlengde daarvan oordeelde hij dat de overeenkomst niet met zoveel woorden inhield dat De Wildt recht had op levering ‘in een eigendom’ van de broncodes. Toch beantwoordde hij de vraag of De Wildt desondanks recht had op afgifte van de broncodes om de voorgenomen veranderingen door derden te kunnen laten uitvoeren bevestigend.
Gelet op de bestaande jurisprudentie op dit punt en de strekking van de overeenkomst van partijen moest voorshands worden aangenomen dat aan De Wildt in ieder geval een gebruiksrecht van de broncodes toekwam, aldus de President. Hij was van mening dat De Wildt daarbij terecht ondermeer aanvoerde dat de ontwikkelkosten zijn inbegrepen in de prijs die voor het leveren van de maatwerkprogrammatuur was betaald. Bovendien kon de President niet inzien dat Van Genk er een in rechte te respecteren belang bij had de geheel op het bedrijf van De Wildt toegespitste broncodes achter te houden, waar de leverancier zelfs de mogelijkheid had om bepaalde elementen daaruit nog voor eigen doeleinden te gebruiken. Dat was immers vastgelegd in artikel 3 lid B.
Documentatie
Geen enkele van de acht zogenaamde grieven (klachten) die Van Genk had geformuleerd tegen het kort geding-vonnis vond bij het Gerechtshof Den Bosch genade. Het Hof stelt vast dat de algemene voorwaarden van Van Genk onderscheid maken tussen standaard- en maatwerkprogrammatuur. Daarbij oordeelde het Hof dat die algemene voorwaarden zich niet uitdrukkelijk uitlaten over de vraag of De Wildt het recht had op afgifte van de broncode.
Vervolgens redeneerde het Hof als volgt. De standaardprogrammatuur bleef eigendom van Van Genk en De Wildt verkreeg dus slechts een gebruiksrecht en toegang tot de documentatie. Op basis daarvan kon en mocht De Wildt er redelijkerwijs op vertrouwen dat het door hem te verwerven eigendomsrecht voor de maatwerkprogrammatuur ook het gebruiksrecht daarvan en van alle daarmee samenhangende documentatie, waaronder de broncodes, omvatte. Overigens valt op deze redenering wel het een en ander af te dingen, zoals de in de automatiseringsbranche niet gebruikelijke gevolgtrekking dat onder documentatie ook de broncode wordt begrepen.
Helderheid
Kennelijk nog niet moe gestreden zocht Van Genk vervolgens heil bij de Hoge Raad – ook daar zonder succes. Met name belangwekkend is de argumentatie van de Hoge Raad op de overweging uit de uitspraak van het Gerechtshof dat de documentatie ook de broncode omvat. Omtrent het zogenaamde cassatiemiddel (de klacht) van Van Genk dat het Gerechtshof buiten de rechtsstrijd van partijen was getreden door aan te nemen dat de broncode tot de documentatie behoort, ofschoon geen van beide partijen dat heeft verdedigd, oordeelde de Hoge Raad dat die klacht faalde. De onderbouwing luidde dat het de rechter vrij staat een contractsbepaling waarover partijen niet een eensluidend standpunt hebben ingenomen zelfstandig uit te leggen, ook al is die uitleg door geen van de partijen aangevoerd of verdedigd. Hiervan zou men kunnen zeggen dat de Hoge Raad blijk heeft gegeven van een aanzienlijke mate van vindingrijkheid en initiatiefrijk opereren.
Deze in drie instanties toegewezen vordering van de opdrachtgever schept genoeg helderheid voor situaties waarin bij een opdracht tot het vervaardigen van maatwerkprogrammatuur tussen partijen geen afspraken zijn gemaakt over het beschikbaar stellen van de desbetreffende broncodes. Als niets is afgesproken, zo mogen we leren uit deze uitspraken, dan heeft de opdrachtgever zonder meer recht op afgifte. Veelal zijn echter in de praktijk wel afspraken gemaakt, vooral in de vorm van zogenaamde escrow-contracten.
Onnodig procederen
Een escrow-contract is een driepartijen-contract tussen de leverancier, de opdrachtgever en een onafhankelijke derde (vaak een notaris). De leverancier verplicht zich daarbij jegens opdrachtgever tot het ter beschikking stellen van de broncodes aan de opdrachtgever door de derde onafhankelijke partij in het geval dat zich calamiteiten als faillissement of surséance voordoen aan de kant van de leverancier.
Dergelijke escrow-contracten zijn de laatste jaren sterk in zwang geraakt. Om onnodig procederen te voorkomen is het voor leveranciers en opdrachtgevers aan te bevelen om zulke afspraken met elkaar te maken, voorafgaand aan of mogelijkerwijs ook nog lopende een automatiseringsproject waarbij het gaat om het vervaardigen van maatwerksoftware. Het bijkomende voordeel is dat daarbij geen onderscheid hoeft te worden gemaakt tussen maatwerk- of standaardprogrammatuur. Daarbij moet men zich ervan bewust zijn dat immers, zonder contractuele regeling, voor het ter beschikking stellen van broncodes bij standaardprogrammatuur zonder meer juridisch momenteel geen grondslag bestaat. De wet kent – in artikel 45j Auteurswet – alleen het recht van de gebruiker van enige programmatuur op het herstel van fouten.
Mr F.V.B.M. Mutsaerts is advocaat/partner en hoofd sectie IT bij Derks . Star Busmann . Hanotiau Advocaten & Notarissen te Utrecht.