Wetenschappers komen nauwelijks meer in een bibliotheek. Onderzoeksrapporten worden elektronisch uitgewisseld, buiten de traditionele uitgevers om. Uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften zijn daarom op zoek naar nieuwe manieren van publiceren.
De verkleurde schappen in de universiteitsbibliotheek herinneren nog aan de papieren tijd. Zoals een schilderij een witte plek op de muur achterlaat, zo zijn nog de schaduwen te zien op de plek waar de vaktijdschriften lagen. Vooral bij de natuurwetenschappen zijn de abonnementen op prestigieuze publicaties massaal opgezegd. Wetenschappers gebruiken hun computers voor hun informatieuitwisseling.
De steeds stijgende kosten van wetenschappelijke tijdschriften zijn voor veel bibliotheken niet meer op te brengen. Een jaarabonnement van 5000 à 10.000 gulden is voor specialistische tijdschriften heel gewoon. Oorzaak van de hoge prijzen is de vooruitgang in kennis. De hoeveelheid wetenschappelijke informatie verdubbelt elke tien jaar. Wetenschappelijk tijdschriften die in de jaren dertig nog 100 bladzijden per jaar telden, zijn de afgelopen decennia zo gegroeid, dat een jaargang een flinke plank in beslag neemt.
De prijzen van tijdschriften stijgen navenant. De organisatie van Amerikaanse onderzoeksbibliotheken (ARL) heeft berekend dat de academische bibliotheken in tien jaar tijd 125 procent meer zijn gaan betalen voor hun abonnementenpakket, terwijl het aantal titels daalde met 7 procent. Vooral sterk gespecialiseerde titels zijn kostbaar. Uitgevers hebben in dergelijke niches vaak een monopoliepositie, en kunnen zo tot winstmarges van 40 procent komen op dergelijke titels.
Papier is traag
De onwankelbare positie van de vaktijdschriften wordt echter ondermijnd. Het verschijnen van een wetenschappelijk artikel in een papieren tijdschrift is in de loop van de tijd steeds verder gereduceerd tot een formele gebeurtenis. Het kost vaak maanden voordat een manuscript de hele bureaucratie van de uitgever heeft doorlopen. Anonieme vakbroeders (‘peers’) van de wetenschappelijke auteurs moeten een oordeel uitspreken over de kwaliteit. Dan moet er nog wat veranderd worden door de auteur. Drukproeven gaan heen en weer. En ook de drukker neemt alle tijd.
Dit trage tempo gaat knellen, vooral in wetenschapsgebieden die zich snel ontwikkelen. Tegen de tijd dat een artikel verschijnt, heeft de betreffende onderzoeker al twee andere onderzoeksrapporten geschreven. In de meer dan vijftien jaar dat wetenschappers communiceren via Internet en academische computernetwerken, is daarom een levendige informele uitruil van ‘preprints’ ontstaan. Manuscripten van tijdschriftartikelen worden opgestuurd aan collega’s op het moment dat ze worden ingediend bij de redactie van een tijdschrift. De collega’s zijn dan allang op de hoogte wanneer enkele maanden of zelfs een jaar later het tijdschriftartikel officieel verschijnt. De papieren informatie is dan niet meer nodig om verder te kunnen met het eigen onderzoek.
Zo’n uitruil is mogelijk door de sterke specialisatie in de wetenschap. Wereldwijd zijn meestal maar een paar onderzoeksgroepen met hetzelfde onderwerp bezig. Wetenschappers kennen elkaar, en kunnen elkaars manuscripten op waarde schatten. Bovendien weten vooral natuurwetenschappers snel gebruik te maken van nieuwe technische mogelijkheden tot communicatie. Niet voor niets werd het world wide web uitgevonden op het Cern in Genève, een onderzoekscentrum voor hoge-energie-fysica.
Paul Ginsparg
Wetenschappers wisselen hun onderzoeksresultaten vooral uit via informele circuits. Lange tijd hebben gevestigde uitgevers zich daarvan niets aangetrokken. In vakgebieden waarin het trage publicatietempo het meest knelde, werd de doorlooptijd van een artikel gereduceerd tot enkele weken. Onderzoekers op het gebied van bijvoorbeeld hoge-temperatuur-supergeleiding kunnen zo over actuele tijdschriften beschikken. Voor de rest werd afgewacht hoe de informele elektronische uitruil zich zou ontwikkelen. "Voor een uitgever is het lastig om iets nieuws te beginnen vanuit de traditionele manier van werken met papier", aldus Dick Hoogland, adjunct-directeur bij CMG, verantwoordelijk voor de dienstverlening aan de uitgeverijen. Hij is samen met Jurgen Vreeburg van CMG nauw betrokken bij het Publishing Technology Centre, het expertisecentrum van CMG voor de uitgeverij. "De ideeën zijn er wel. Maar de slagkracht om er goed op in te spelen ontbreekt. Men heeft het al druk genoeg met het draaiend houden van de winkel".
De eerste elektronische tijdschriften ontstonden dan ook pas vijf jaar geleden bij de gevestigde uitgevers, toen de schappen in de wetenschappelijke bibliotheken leger begonnen te worden. Het Britse IOP Publishing bracht bijvoorbeeld een elektronische editie uit van Classical and Quantum Gravity en Elsevier Science begon met Nuclear Physics Electronic.
Niet toevallig waren dit tijdschriften op vakgebieden die vooraan lopen in de informele elektronische uitruil van informatie. In de jaren tachtig ontstonden databases met ‘pre-prints’ op grote onderzoeksinstituten als Cern en Slac. De Amerikaanse natuurkundige Paul Ginsparg van het onderzoeksinstituut Los Alamos sloot in 1992 aan bij deze traditie met een database voor manuscripten op Internet (http://xxx.lanl.gov). Hij zette een niet-gebruikte computer onder zijn bureau, verbond die met Internet en nodigde iedereen uit om zijn manuscripten op deze computer te plaatsen. De samenvattingen daarvan worden dagelijks elektronisch rondgezonden aan tienduizenden belangstellenden. En omdat Los Alamos gespecialiseerd is in elementaire deeltjes en zwaartekrachtonderzoek, waren dit vooral de onderwerpen die terecht kwamen op de harde schijf onder het bureau van Ginsparg.
Auto’s en koetsen
Inmiddels zijn alle gevestigde wetenschappelijke tijdschriften elektronisch beschikbaar. De elektronische tijdschriften zijn in de regel een kopie van de papieren versies. De goedgekeurde en gecorrigeerde manuscripten worden alvast digitaal rondgezonden zodra de kwaliteit vast staat. De drukker kan daarna zijn tijd nemen om de tekst op papier te krijgen. De onderzoekers beschikken dan alvast elektronisch over het goedgekeurde verhaal.
Het is het bekende verhaal van auto’s die in het begin op koetsen leken. "Er zal een nieuw concept van publiceren komen", stelt Joost Kircz, wetenschappelijk onderzoeker en onafhankelijk adviseur van wetenschappelijke uitgevers. Hij coördineert een onderzoeksproject aan de Universiteit van Amsterdam op het gebied van wetenschappelijke communiceren. "Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, veranderde de typografie. De spatie werd geïntroduceerd. Er kwamen regels voor het afbreken van woorden. Uiteindelijk zijn de tijdschriftartikelen ontstaan zoals we die nu kennen, die optimaal gebruik maken van de mogelijkheden van papier en drukinkt. Alles heeft een functie, zonder dat de lezer dat misschien in de gaten heeft. Dat gaat opnieuw gebeuren voor elektronische media".
Inmiddels zijn de informele elektronische archieven van manuscripten opgetuigd en verfraaid. Het zijn volgens Kircz interessante broedplaatsen voor nieuwe manieren van wetenschappelijk publiceren. Hij noemt als voorbeeld het Internet Journal of Chemistry (http://www.ijc.com). Bij het aanklikken van een chemische formule verschijnt een driedimensionaal model op het beeldscherm, een complexe suikerstructuur op het beeldscherm, met stokjes en bolletjes om de plaatsen van atomen en bindingen aan te geven. Inches veranderen in centimeters, je klikt direct door naar meetresultaten.
Classificatie verwijzingen
Een stap verder is volgens Kircz het aanleveren van kleinere onderdelen van artikelen. "Zo gaat het tenslotte ook in de research. De een verzamelt meetresultaten, de ander bestudeert de theorie of zet de grote lijnen uit." Informatie-modules kunnen afzonderlijk worden ondergebracht in een database, en vormen gezamenlijk een wetenschappelijk artikel. Zo’n module kunnen bijvoorbeeld inleidende overzichten over een onderwerp zijn. Het kan een uiteenzetting zijn van experimentele techniek. Of een wiskundige afleiding, die nu in een wetenschappelijk artikel nog wordt afgedaan met: ‘after some algebra..’. Er is plaats voor een tabel met meetresultaten maar even goed voor een filmpje van een waarneming, of een computerprogramma waarmee een simulatie is gemaakt. "Juist de zaken die niet goed afdrukbaar zijn in een papieren tijdschrift, passen goed in zo’n modulair artikel."
Ook de manier van verwijzen zal veranderen door de nieuwe mogelijkheden van het elektronische medium. "Nu heeft een wetenschappelijk artikel een rij met referenties, die allemaal verwijzen naar het verleden. Als er later een rectificatie komt, mis je die", aldus Kircz. "En je moet meestal eerst de referentie opzoeken, om te ontdekken of je er wat aan hebt." Kircz denkt dat verwijzingen bruikbaarder worden door het invoeren van verschillende soorten links. Bij zijn onderzoek werkt hij aan een classificatie van verwijzingen. Bijvoorbeeld rood voor meetresultaten, groen voor updates, blauw voor theoretische beschouwingen, paars voor soortgelijke verschijnselen in andere vakgebieden. Dat zou het ook voor zoekmachines gemakkelijker maken om de goede informatie bij elkaar te krijgen.
Logboek
Een voorbeeld van de nieuwe manier waarop wetenschappers met informatie omgaan, is de Amerikaanse database, waarin informatie over het DNA van de mens ligt opgeslagen. Onderzoekers die een stukje van een chromosoom hebben ontrafeld, kunnen de gegevens via Internet insturen naar de database. In de begeleidende informatie moeten ze precies de experimentele omstandigheden omschrijven. Iedere onderzoeker, waar ook ter wereld, kan insturen. De informatie is dan automatisch ook voor anderen beschikbaar. Als de gegevens zijn geverifieerd wordt dat er later bij vermeld als een kwaliteitskeur.
Bij Cern, de bakermat van het world wide web, wordt geëxperimenteerd met een elektronisch logboek voor de onderzoeksprojecten. Elke onderzoeker kan aantekeningen insturen, om zo nieuwe meetresultaten toe te voegen of nieuwe analyses vast te leggen. Anderen kunnen daar weer op reageren. Bij elke bijdrage wordt de auteur geïdentificeerd en wordt het tijdstip vastgelegd. Als de elektronische aantekening later een beslissend inzicht in het laatste ontbrekende fundamentele deeltje blijkt te zijn, is het duidelijk naar wie de Nobelprijs moet gaan. Waardevolle aantekeningen worden onderscheiden, maar ze staan zij aan zij met losse gedachtenspinsels. Dergelijke systemen worden nu ook gebruikt bij andere grootschalige onderzoeksprojecten die zich uitstrekken over verschillende laboratoria, bijvoorbeeld bij onderzoek naar weersvoorspellingen.
Borging van kwaliteit
Door uitwisseling van informatie buiten de uitgevers om, staat de traditionele controle op kwaliteit buiten spel. "Borging van kwaliteit is de belangrijkste meerwaarde die uitgevers leveren", aldus Dick Hoogland van CMG. "Het systeem van peer review garandeert dat het onderzoeksverslag betrouwbaar is, dat anderen er verder mee kunnen werken. De betreffende onderzoeker kan de publicatie daarna in zijn cv opnemen".
Die kwaliteitskeuring is het grote verschil tussen het informele circuit en een tijdschriften van echte uitgevers. Iedereen kan zijn onderzoeksrapport kwijt in de archieven op Internet. Rijp en groen staan er dan ook door elkaar. Te midden van serieuze onderzoeksresultaten staan dubieuze verhalen van fanatieke puzzelaars die zich afvragen of Einstein het bij het rechte eind had, of wilde fantasieën over het ontstaan van het heelal.
Geroutineerde wetenschappers zijn gewend aan dit soort kletsverhalen en slaan die automatisch over. Lastiger wordt het met de verslagen waaraan subtiele punten ontbreken. Maar al te vaak bevat een manuscript een foutje in een berekening, een verkeerd getal in een tabel, of een grafiek die wat duidelijker had gekund. Een vakbroeder, de peer, haalt dit soort zaken er in opdracht van de uitgeverij uit ten behoeve van de andere lezers.
Uitgevers leveren peer review als meerwaarde, maar die kwaliteitscontrole is kwetsbaar. Het kwaliteitskeur staat of valt met de waarde die daaraan wordt gehecht door financiers van wetenschappelijk onderzoek. Nu nog tellen overheden het aantal wetenschappelijke publicaties bij het toekennen van onderzoeksbudgetten en het benoemen van hoogleraren. Daarbij wordt soms al een bijdrage aan een DNA-database even zwaar meegeteld als een papieren publicatie.
Uitgevers zijn bovendien afhankelijk van anderen voor het uitvoeren van de ‘peer review’. De ‘peers’ zijn gewoon onderzoekers, die het beoordelen van manuscripten er in de avonduren bij doen of over laten aan hun studenten. Dat kunnen ze ook voor anderen doen, buiten de gevestigde uitgeverijen om.
Nieuwe vormen ‘peer review’
Daarbij komt dat veel wetenschappers ontevreden zijn over het systeem van ‘peer review’. In de kleine gemeenschap van vakspecialisten kent iedereen elkaar. Het systeem van ‘peer review’, dat anoniem wordt uitgevoerd, kan daardoor falen. Een onderzoeker herkent soms al aan het handschrift welke concurrenten het kwaliteitsoordeel hebben uitgesproken. De geschiedenis heeft bovendien geleerd dat blunders soms toch door de kwaliteitscontrole komen en dat geniale ontdekkingen werden afgewezen.
Tenslotte ontsnapt de ‘peer review’ van wetenschappelijke tijdschriften steeds vaker aan de aandacht van de lezers. De manuscripten in databases zoals die van Ginsparg worden meer gelezen dan de tijdschriften waarin de artikelen uiteindelijk terecht komen. De lezers doen het gewoon met de eerste, ongecorrigeerde versie van het onderzoeksverslag.
"Ginsparg hoopt op die manier met zijn database de gevestigde uitgevers onderuit te halen", aldus Kircz, die jarenlang uitgever is geweest bij een wetenschappelijke uitgeverij. "Maar ik ben ervan overtuigd dat elektronische systemen pas werken als de kwaliteitscontrole op de inhoud geaccepteerd is. Het feit dat papieren tijdschriften dikker worden is daarvan een indicatie".
Voor elektronische media worden nu nieuwe vormen van ‘peer review’ uitgewerkt. Daarvoor zijn verschillende mogelijkheden. Zo kunnen wetenschappers worden uitgenodigd om te selecteren welke manuscripten wel en welke niet in de database mogen worden opgenomen. Ze kunnen de kwaliteit aangeven met sterretjes en kanttekeningen plaatsen bij dubieuze passages. Een andere mogelijkheid is om de lezers gelegenheid te geven om commentaar toe te voegen aan de elektronische manuscripten. Over het onderzoek kan dan een levendige discussie ontstaan. Zo kunnen de zwakke punten in een artikel genadeloos worden blootgelegd door de concurrerende onderzoekers. Een theoreticus kan een verklaring opperen voor een waargenomen verschijnsel.
De onderzoekers zelf kunnen de gerezen vragen beantwoorden. Na enige tijd wordt vanzelf duidelijk wat waardevol onderzoek is, en welke wetenschappers er niet in slagen om anderen te inspireren. De moeilijkheid daarvan is dat je alleen weet wat je aan een artikel hebt als er commentaar bij staat. Werk in de dichtbevolkte wetenschappelijke frontlinies of aandachttrekkende onzin worden direct voorzien van commentaar. Maar geniaal werk dat niet in de mode is, kan jaren volstrekt onopgemerkt blijven.
Initiatieven opkopen
Beoordeling van kwaliteit, de belangrijkste meerwaarde die uitgevers op dit moment kunnen leveren, zal uiteindelijk een vorm vinden op Internet, buiten de traditionele uitgevers om. Daarmee heeft het traditionele wetenschappelijk artikel afgedaan. Wat gebeurt er met de traditionele uitgevers als het informele circuit evenveel gezag krijgt als de gevestigde tijdschriften?
"Uitgevers zullen succesvolle initiatieven gewoon opkopen", meent Dick Hoogland van CMG. "Ze hebben vaak een behoorlijke oorlogskas. Een aantal initiatieven wordt getolereerd in de markt. Men laat het graag aan anderen over om de eerste stap te zetten. Dan is het bedrijfsrisico voor een ander. Bloeit er iets moois, dan gaan ze praten".
Het gesprek kan ook van de andere kant komen. Wetenschappers die de nieuwe mogelijkheden serieus gaan toepassen, ontdekken dat een zondagmiddag daarvoor niet voldoende is. Ook zonder papier kost uitgeven veel tijd en geld. De database van Ginsparg wordt inmiddels zwaar gesubsidieerd door de Amerikaanse overheid; de initiatiefnemers van het chemische Internet-tijdschrift willen samenwerken met grote uitgevers.
Ondertussen zijn uitgevers ook bezig om hun eigen producten te moderniseren. Databases met wetenschappelijke artikelen worden ontsloten. "Het productieproces in een uitgeverij zal daardoor meer industrieel worden", aldus Dick Hoogland. "In plaats van een manuscript dat van bureau naar bureau gaat, zullen stukken informatie parallel worden verwerkt. Sommige delen worden ingekocht, anderen zijn binnen de uitgeverij uitsluitend bezig zijn met verwijzingen. Marketing en redactie zullen nauwer moeten samenwerken. Nieuwe functies zullen ontstaan".
"Het ontsluiten van de databases met artikelen gebeurt binnen de uitgeverij vaak per tijdschrift", aldus Dick Hoogland. "Dat is jammer. De kracht van een grote uitgeverij is juist de breedte van het aanbod. Je kunt dwarsverbanden leggen die verder gaan dan een vakgebied".
Parallel met telecom
Moeilijkheid voor de uitgevers is het vaststellen van tarieven, auteursrecht en royalties, aldus Hoogland. Artikel-databases worden nu nog vaak ontsloten als extra service voor papieren abonnees. Maar hoe moet je afrekenen bij zelfstandig gebruik? Wie kijkt hoe artikelen in papieren vaktijdschriften worden gelezen, komt op zo’n 250 gulden per raadpleging. Ook voor mensen die het tijdschrift openslaan om te kijken of het wat het is. Als je dat moet betalen bij een database, ben je snel uitgezocht. Daarom werken de grote uitgevers nu met site-licenties. Net als met software het geval is, hebben alle medewerkers van bijvoorbeeld een universiteit volledige toegang tot een pakket informatie voor een vaste prijs.
"Het is zinnig om naar parallellen te kijken met de telecomwereld", aldus Hoogland. "Ook telefoonabonnementen hebben een complexe tarievenstructuur met daluren piekuren, prepaid, of hoge abonnementen, gratis minuten. Die prijsmechanismen zijn dus al in software gerealiseerd. Ik kijk in hoeverre die oplossingen hergebruikt kunnen worden voor de uitgeverij. Dergelijke tariefstructuren zullen hoe dan ook veel onzekerheid brengen voor uitgevers. De rust van jaarabonnementen, die eindeloos worden verlengd, is echt voorbij".
Bram Vermeer, freelance medewerker