De grondwet stamt nog uit de vorige eeuw. Computers, internet of e-mail? Nooit van gehoord. Door de ontwikkelingen van de laatste decennia schiet de grondwet daardoor af en toe aardig tekort. Vandaar dat het kabinet onlangs een commissie van wijzen heeft geïnstalleerd die de ICT-bug uit de grondwet moet halen. Een van die wijzen is prof.mr. Corien Prins, hoogleraar recht en informatisering aan de Katholieke Universiteit Brabant.
Het werd hoog tijd dat deze commissie er kwam", vindt Prins. Toen de grondwet werd geschreven, was papier de dominante factor. Onze papieren maatschappij verandert in een digitale maatschappij. We hebben nu de gelegenheid om met een integrale benadering van de grondwet te komen. Het alternatief is een ad-hoc benadering van de grondrechten afzonderlijk. Dat is niet goed, want de grondrechten staan vaak juist in verbinding met elkaar."
De commissie ‘Grondrechten in het digitale tijdperk’ heeft iets meer dan een jaar de tijd om concrete voorstellen te doen over veranderingen in de grondwet. Mei volgend jaar moet het werk gedaan zijn. Dat is kort dag, maar dat moet ook wel, weet Prins, het gaat uiteindelijk om het wijzigen van de grondwet. Om dat voor elkaar te krijgen moeten beide kamers de voorstellen goedkeuren. Daarna volgen er verkiezingen, waarna beide kamers dezelfde voorstellen nog een tweede keer moeten goedkeuren, nu met tweederde meerderheid. "Daarom had het vorige kabinet ook druk gezet op de eerste kamer om nog voor de verkiezingen een voorstel voor wijziging van het grondrecht op het briefgeheim aan te nemen. De eerste kamer is daar toen niet op in gegaan. Achteraf is dat wel goed, dus. Nu kunnen we de grondwet in een keer moderniseren."
Straftoemeting vergeleken
In de taakomschrijving van de commissie gaat de aandacht met name uit naar de vrijheid van meningsuiting (artikel 7), het briefgeheim (artikel 13) en het recht op privacy (artikel 10). Maar het staat de commissie vrij om ook andere grondrechten onder de loep te nemen of om nieuwe grondrechten te formuleren. Bij de installatie van de commissie opperde minister Peper elektronische toegankelijkheid van overheidsinformatie.
"Je kunt dan bijvoorbeeld denken aan het digitaal beschikbaar maken van uitspraken van de rechterlijke macht. Toevallig heb ik vanmiddag een promovendus die ervoor pleit dat alle rechterlijke beslissingen gratis via internet beschikbaar komen. In de grondwet is namelijk bepaald dat uitspraken in het openbaar dienen te geschieden. Als alles digitaal beschikbaar komt, kunnen wij, als wetenschappers, de straftoemeting van verschillende rechters en arrondissementen met elkaar vergelijken. Door er een programma op los te laten kunnen we kijken of er verschillen zijn tussen straffen voor een bepaald delict."
"Door het elektronisch beschikbaar maken van uitspraken maak je zoiets mogelijk. De fundamentele vraag is: wil je dat ook? Als wetenschapper zeg je natuurlijk ja, maar het gaat nu niet om wetenschap maar om de basis van ons recht. Rechters moeten over de strafmaat beslissen op basis van de zaak die voor hen ligt; de omstandigheden kunnen telkens van elkaar verschillen, dat betekent dat je alle uitspraken niet zomaar met elkaar kunt vergelijken. In theorie kun je ook computers recht laten spreken, de vraag is echter of dat wenselijk is."
Een ander punt als het gaat om openbaarheid van overheidsinformatie, is de wetgeving. Die moet openbaar gemaakt worden en dat gebeurt ook: in de Staatscourant. Alleen gaat dat in stukjes. Wie een wet, of de wetten, in zijn geheel wil zien, kan dat alleen door stapels kranten naast elkaar te leggen of door zich te wenden tot een commerciële uitgever. Prins: "Iedereen wordt geacht de wet te kennen, maar door contracten met uitgevers moet je daar wel dik voor betalen. Je zou je kunnen voorstellen dat alle wetten en wetswijzigingen door de overheid op internet gezet worden, maar die doet dat niet. Bij Kluwer daarentegen kun je voor veel geld een abonnement op de wettenbank nemen. De vraag is: waar ligt de grens tussen openbaarheid van overheidsinformatie en het belang van de exploitatie van die informatie. Ergens moet een balans zijn en die moeten wij ook gaan zoeken."
Briefgeheim
De grondrechtencommissie bestaat met name uit wetenschappers van verschillende vakgebieden. Het is een belangrijke taak, die dan ook vanuit verschillende invalshoeken benaderd dient te worden. Prins vindt het een eer om daarbij te mogen zijn. "Het is toch een blijk van waardering voor je werk." De commissie zal ook gesprekken hebben met verschillende (praktijk-)deskundigen, vertelt Prins. "Je kunt dan bijvoorbeeld denken aan iemand van de Digitale Burgerrechtenbeweging, of de voorzitter van de Registratiekamer. Verder zal er een congres worden gehouden, waar we in een debat onze gedachten kunnen toetsen. Overigens kan iedereen meedoen aan de discussies. Op de internetsite van het ministerie van Binnenlandse Zaken komt ook een verwijzing naar onze commissie. Daar kunnen mensen met suggesties komen; ik hoop dat veel mensen dat ook doen. Wat we in ieder geval niet willen, is in een isolement opereren."
Nu zou je denken dat de discussies voor een belangrijk deel al gevoerd zijn. Met grote regelmaat verschijnen er proefschriften, publicaties en worden er redes gehouden over het onderwerp recht en de informatiesamenleving. Er is een schat aan wetenschappelijk materiaal, er is al veel maatschappelijk debat gevoerd en er is al een hoop jurisprudentie. De commissie heeft een makkie, zou je zeggen: alles bij elkaar zetten, goed samenvatten en dan naar huis. Niet volgens Prins: "Er is inderdaad veel gepubliceerd, we hebben een enorm pakket aan informatie gekregen. Het probleem is alleen dat iedereen toch een andere visie heeft."
De commissie heeft flink wat om over na te denken, stelt Prins, zoals het briefgeheim. "Vroeger was het onderscheid goed te maken. Het briefgeheim ging alleen op voor een gesloten brief. Niet voor een briefkaart of een pakket, daarin zitten goederen die aan de grens gecontroleerd moeten kunnen worden. Maar dat onderscheid is niet zo makkelijk te maken met internetcommunicatie, e-mail en chatten. Je zou kunnen zeggen dat een versleutelde e-mail te vergelijken is met een gesloten brief. Maar in de praktijk is dat niet concreet genoeg, want er zijn veel manieren van beveiligen en die verouderen op hun beurt ook weer snel. Wanneer gaan ze dan nog op? Het is gewoon heel moeilijk om analogieën te maken."
"De fundamentele vraag is: wat is het verschil tussen vertrouwelijk en openbaar? Met briefkaart en brief kon je dat nog simpel vaststellen, maar dat kan niet met bijvoorbeeld het http-verkeer. In principe is dat openbaar, maar ook daarin heb je e-mailfuncties of formulieren die je invult, dan gaat het om vertrouwelijke informatie. Zo zullen banken of verzekeraars steeds meer hun diensten digitaal willen aanbieden. Maar verzekeraars willen bijvoorbeeld je ziektegeschiedenis weten. Dat zijn vertrouwelijke gegevens, dus niet alles wat op het internet gebeurt, is openbaar. Wat je dus in toenemende mate krijgt, is dat je aan de techniek die gebruikt wordt niet meer kunt zien of informatie vertrouwelijk is of niet. Het onderscheid tussen openbaar en vertrouwelijk kun je alleen nog maken op basis van de inhoud. Maar dat kan weer niet. We moeten toe naar een grondrecht voor communicatiegeheim, maar voordat we het briefgeheim daardoor kunnen vervangen, moeten we dus uit dat dilemma zien te komen. Zelf ben ik van plan om hier een clubje met aio’s en post-docs oprichten om over dit onderwerp te discussiëren."
Privacy
Een ander voorbeeld is het recht op privacy. "Dat betekent dat niemand zich met mij mag bemoeien. Dat recht is niet absoluut, daarop wordt weer ingeleverd ten gunste van grotere belangen, bijvoorbeeld het opsporingsbelang. Maar hoe ver kun je daarmee gaan? Bij benzinestations hangen nu vaak videocamera’s. Toen bij de ontvoering van mevrouw Boonstra bekend werd dat de ontvoerder onderweg getankt had, vroeg justitie de banden op in de hoop hem daarop te kunnen herkennen. Die beelden waren toen al gewist, dat hoort ook zo: je mag ze niet langer bewaren dan strikt noodzakelijk is. De vraag die dit oproept is wel – zeker nu op meer straten en pleinen camera’s worden opgehangen – waar mag je die beelden voor gebruiken en wanneer moet je ze wissen?"
Toch denkt Prins dat er aan het recht op privacy eigenlijk niet zo heel veel hoeft te veranderen: ‘dat voldoet op zich’. "Hoewel er misschien een combinatie van het recht op privacy en het huisrecht mogelijk is. Het huisrecht garandeert dat niemand mijn huis zomaar mag betreden. Maar dat gaat alleen over fysiek binnentreden. Met moderne opsporingsmethoden als richtmicrofoons, camera’s en telefoontaps hoef je niet meer naar binnen om te kunnen zien wat er in huis gaande is. Ik vraag me af waarom het onderscheid tussen het huisrecht en het recht op privacy er nog is."
Het gaat hierbij om bescherming van de burger tegen de overheid. Maar hoe zit het met de bescherming tegen het bedrijfsleven? Vroeger was het voornamelijk de overheid die allerlei grote en kleine gegevens over de burger vastlegde, maar de informatiesamenleving heeft het bedrijfsleven nu dezelfde mogelijkheden gegeven. Iedereen kan zo’n beetje alles vastleggen. Volgens Prins hoeven we ons daarover echter niet al te grote zorgen te maken. "Het is niet in hun belang dat de informatie die het bedrijfsleven verzamelt, misbruikt wordt. Voor een bank ben je toch belangrijk als klant, die past dus wel op om je privacy te schenden. Als die jouw gegevens slecht beheert, kun je gewoon van bank wisselen. Wat dat betreft zit het gevaar meer bij de overheid. Daarbij heb je geen keuze, daar kun je niet omheen. Bovendien is de grondwet in principe vooral gemaakt om de burger, mij, tegen de overheid te beschermen. Niet om mij bijvoorbeeld tegen mijn werkgever of andere burgers te beschermen. Het werkt niet horizontaal; dat wordt weer geregeld via een lagere – de gewone – wetgeving."
Wetenschap en praktijk
De ict-commissie moet de basis leggen voor toekomstige wetgeving. De hoogleraar recht en informatisering vindt het ‘wel eens goed om actief bij zo’n debat betrokken te zijn’. "Persoonlijk ben ik niet iemand die zich overal zomaar mee bemoeit. De politieke debatten hierover heb ik wel altijd actief gevolgd, maar toch vooral op een afstand. Ik vind het niet erg om langs de zijlijn te staan. Er wordt over dit onderwerp heel veel gelobbyd en als je dan uitspraken doet, wordt je heel snel in een hokje geduwd. Dan sta je bekend als een aanhanger van de visie van de Registratiekamer of als pleitbezorger van het bedrijfsleven. Daar had ik geen zin in. Het leuke van deelnemen aan commissies is dat je naast de wetenschap ook bezig bent met de dagelijkse praktijk. Omdat er iets mee gaat gebeuren, is het ook heel relevant."
Zo’n wisselwerking tussen praktijk en wetenschap wordt door veel onderzoekers als heel positief ervaren, ook door Prins. Toch kan het ook dilemma’s opleveren. Het een is niet altijd te verzoenen met het andere, ervaart ze. Dat bleek bijvoorbeeld al bij de elektronische beschikbaarheid van rechterlijke uitspraken. Hoogleraar Prins zou het verwelkomen, maar commissielid Prins vraag zich af of dat wel verstandig is. Een nog fundamenteler verschil blijkt bij de stelling dat wetgeving techniek-onafhankelijk moet zijn. Als wetenschapper hoeft ze daar niet lang over na te denken: altijd. Maar inmiddels is het haar ook al duidelijk dat de realiteit van wetgeving toch wat complexer is.
"Als wetenschapper loop je tegen de praktijk aan. Je ziet dat bijvoorbeeld met de vrijheid van drukpers. Daarin worden ook de omroepen genoemd, daarvoor gelden andere regels dan voor de geschreven pers. Dat is vanwege de pluriformiteit, ze moeten bijvoorbeeld een bepaald deel van de tijd aandacht aan cultuur besteden. Als dat niet wordt gezegd, zullen sommige populaire omroepen waarschijnlijk veel minder aandacht aan kunst besteden. Dan loop je het risico dat alleen een elite nog met kunst geconfronteerd wordt. De vraag is weer hoe dat moet als omroepen het internet op gaan. Hoe langer ik erover nadenk, des te meer ik denk dat we op één of andere manier toch verschillen zullen moeten toestaan. Daarbinnen moeten we natuurlijk wel proberen om het zo medium-onafhankelijk mogelijk te doen. Want het is natuurlijk ook zaak om ervoor te zorgen dat je geen grote verschillen krijgt tussen de regels van de ‘gewone wereld’ en die van de digitale wereld."
Je zou gaan denken dat de commissieleden er zo’n beetje een fulltime baan aan zullen hebben om in een jaar tijd duidelijkheid te scheppen in al die vragen. Volgens Prins valt dat echter mee: "Iedere maand hebben we een vergadering. Ik denk dat het me in totaal een halve dag in de week zal gaan kosten. De commissie heeft dan ook een hele batterij secretarissen tot haar beschikking. We gaan ook in verschillende subclubjes de vraagstukken bespreken. En er is ook al veel werk verricht vooraf."
Adrian van den Eerenbeemt, freelance medewerker