Een ambulante verkoper van computerapparatuur is door de Hoge Raad in het gelijk gesteld in een procedure over de aftrek van telefoonkosten. De man lag met zijn belastinginspecteur overhoop over de zogenoemde gemengde kostenaftrek bij de inkomstenbelasting. Dit zijn kosten met een gedeeltelijk zakelijk en privé-karakter.
De uitspraak kan gevolgen hebben voor eenmanszaken, telewerkers en intensieve gebruikers van ‘laptops’, die regelmatig hoge telefoonrekeningen krijgen. De verkoper kreeg telefoonnota’s van gemiddeld 1000 gulden per keer. Hij kon bewijzen dat daarvan slechts 300 gulden privé-gesprekken betrof. De Hoge Raad vindt het redelijk als 700 gulden als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen.
Daarmee haalde de fiscus bakzeil. De belastinginspecteur vond 450 gulden als aftrek het maximum, aanzienlijk minder dus dan het hoogste rechtscollege. Dit soort kosten is in principe gedeeltelijk aftrekbaar, omdat de verkoper van computerapparatuur er zijn brood mee verdiende.
De fiscus hanteert daarbij de regel dat slechts de kosten aftrekbaar zijn, die liggen boven het bedrag dat mensen in vergelijkbare omstandigheden privé uitgeven, hetgeen geraamd wordt op 550 gulden.
Commissie Oort
De zogenoemde gemengde kosten leiden vaak tot geschillen tussen belastinginspecties en het publiek. Probleem is dat de fiscale wetgeving op dit punt sinds de ‘vereenvoudingsoperatie’ volgens de voorstellen van de Commissie Oort eerder moeilijker dan gemakkelijker is geworden.
Behalve het bovengenoemde vergelijkbaarheids-criterium kent de wet ook nog het gebruikelijkheids-criterium. Dit laatste stelt dat de aftrekbare kosten niet hoger mogen zijn dan hetgeen gebruikelijk is. Bijvoorbeeld een hoogleraar informatica koopt jaarlijks 35 studieboeken. Als zijn collega’s gemiddeld 25 boeken kopen, mag deze slechts de kosten van 25 boeken aftrekken. De fiscus kan beide criteria toepassen. De moeilijkheid is dat niet iedereen er achter kan komen welke kosten collega’s hebben en hoeveel aftrek die aanvaard krijgen. Corr.