De afgelopen 35 jaar hebben heel wat ict-systemen en -concepten het levenslicht gezien die inmiddels het etiket ‘vergane glorie’ dragen. We starten de serie ’35 jaar ict-nieuws’ met een machine waar de ‘echte’ ict mee begon; de Eniac (Electronic Numerical Integrator and Computer).
Deze op Valentijnsdag 1946 op de markt gebrachte rekenkolos vindt zijn oorsprong in de Tweede Wereldoorlog. In 1942 startte bij het Amerikaanse ministerie van Defensie het geheime project PX, waaruit de Eniac voortvloeide. De machine is ontsproten aan het brein van John W. Mauchly (1907-1980) die van 1941 tot 1947 verbonden was aan de Moore School of Electrical Engineering, een onderdeel van de University of Pennsylvania. Zeker zo belangrijk is echter J. Presper Eckert (1919-1995). Mauchly zette de architectuur op papier en Presper bracht zijn idee tot leven.
Transistoren waren nog niet uitgevonden, dus de Eniac bestond voor een groot deel uit elektrische vacuümbuizen. De machine telde er maar liefst 17.468. Daarmee kon hij binnen één seconde vijfduizend optelsommen en driehonderd vermenigvuldigingen te verwerken. Ten opzichte van de huidige computers is dat supertraag, maar in zijn tijd was de Eniac tien tot duizend maal sneller dan de bestaande mechanische computers en rekenmachines. Met dertig separate eenheden, een stroomvoorzieningsysteem en geforceerde luchtkoeling woog de machine dertig ton. Ook het stroomverbruik was immens, zo’n 200 kilowatt. In 1953 kreeg de Eniac gezelschap van de Edvac en Ordvac, machines die een stuk sneller waren. Verschillende aanpassingen en uitbreidingen, uitgevoerd door onder meer Burroughs (nu Univac) maakten de Eniac nog wel tachtig keer sneller dan de oorspronkelijke machine, maar konden niet voorkomen dat op 2 oktober 1955 de stekker van de laatste Eniac uit het stopcontact werd getrokken.
Henk Boot