Volgens onderzoekers zou 85 Procent van alle fusies ‘mislukken’. Adviseur Casper Barendse betwijfelt het waarheidsgehalte van deze stelling. Volgens hem wordt het begrip succes te nauw gedefinieerd.
1 + 1 = 3 is een argument dat vaak wordt genoemd bij het doorzetten van een fusie of bij het overnemen van een onderneming in de eigen of aanpalende markt. In diverse onderzoeken (Schenk, Sirrower) wordt aangetoond dat deze gedachte zelden bewaarheid wordt. De conclusie luidt dan ook vaak, dat fusies en overnames zelden leiden tot succes (zie ook het artikel ‘1 + 1 is niet 3’, Computable, 22 maart). Deze onderzoeken zijn echter met name gericht op het begrip ‘waardecreatie’, waarbij het succes van een fusie of overname wordt afgemeten aan de voordelen voor de aandeelhouders van de betrokken partijen, en dan met name voor de aandeelhouders van de overnemende partij. Een zeer verdedigbaar uitgangspunt: aandeelhouders zijn tenslotte degenen die ondernemingen het risicokapitaal verschaffen om hun activiteiten te kunnen ontplooien.
Het grote manco van dergelijk onderzoek blijft echter dat het begrip ‘succes’ te nauw wordt gedefinieerd door alleen waardecreatie als meetinstrument te gebruiken. De meting wordt dan ook nog eens vergeleken met de data van de ondernemingen vóór de fusie of overname. De grote vraag is of dat terecht is. Een fusie of overname kan wellicht, ten opzichte van de situatie voor de fusie of overname, waarde vernietigen, maar de vergelijking met de situatie van de ondernemingen indien deze zelfstandig waren doorgegaan, is nooit meer te maken. En men kan zich sterk afvragen of de situatie alléén beter was geweest.
Ego’s en regio’s
Naast dergelijke onderzoeken, die zich – uiteraard door de beschikbaarheid aan gegevens – richten op transacties bij beursgenoteerde partijen, zijn er eigenlijk geen onderzoeken die ‘succes’ in een bredere definitie analyseren. Bijvoorbeeld zoals dat wordt beleefd bij fusies en overnames die plaatsvinden buiten de beurzen: de in absolute aantallen vele malen grotere hoeveelheden transacties die plaatsvinden tussen de private ondernemingen. Bij al deze transacties zal iedere keer weer op basis van strategie, defensief of offensief marktgedrag, leeftijd of gedrevenheid van een dga, dan wel louter ‘opportunity driven’, een beslissing genomen worden. Één belangrijk verschil met de beursgenoteerde ondernemingen: op basis van de leeftijd van de directeur wordt zelden een beursonderneming in de etalage gezet.
Het is natuurlijk niet alleen het ego van de directie, zoals wel eens beweerd wordt, dat leidt tot fusies en overnames. Ook in de ict zijn schaalgrootte of geografisch bereik geen middelen, maar doelen geworden, door de eisen van de afnemers. Het weigeren om mee te doen aan een fusiegolf kan dan leiden tot afname van de financiële prestaties, aangezien de cliënt, dus de markt, dicteert wat de leverancier moet doen.
Succes is dus relatief. Wellicht is het beter om te streven naar zoveel mogelijk ‘1’ behouden, al betekent dat, dat je moet streven naar ‘2’, in plaats van naar ‘3’.
Casper Barendse senior adviseur Mazars Berenschot Corporate Finance