Elektronische diensten zijn prestaties in het economisch verkeer die, zoveel mogelijk in overeenstemming met andere prestaties, moeten worden belast met BTW, meent J.C. de Waard.
In zijn column (open brief aan minster Zalm; Computable, 5 juni) verzoekt Martijn Hoogeveen diensten die worden verricht via internet vrij te stellen van de heffing van omzetbelasting.
In 2000 heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend tot wijziging van de Zesde BTW-richtlijn, die de basis is van de BTW-wetgeving in alle lidstaten van de Europese Unie. Doel van dit wijzigingsvoorstel is diensten die langs elektronische weg worden verricht, in de BTW-heffing te betrekken. Over dit voorstel wordt momenteel door de lidstaten van de Europese Unie overlegd.
Met deze voorgenomen wijziging van de Zesde BTW-richtlijn wordt het mogelijk om ook elektronische diensten die door Europeanen worden afgenomen van buiten de Europese Unie, te belasten met Europese BTW en wordt een vrijstelling – met recht op aftrek van voorbelasting – gecreëerd voor elektronische diensten die vanuit Europa aan niet-Europanen worden verricht. Hiermee wordt een gelijke BTW-behandeling bereikt van enerzijds elektronische en ’traditionele’ diensten, en anderzijds van
Europese en niet-Europese aanbieders van elektronische diensten.
Nederland steunt het streven van de Europese Commissie om elektronische
diensten in de BTW-heffing te betrekken. Elektronische diensten zijn
prestaties in het economisch verkeer die, zoveel mogelijk in
overeenstemming met andere prestaties, moeten worden belast met BTW. Dit
standpunt heeft Nederland de afgelopen periode uitgedragen in de Europese
Unie, evenals een groot aantal andere lidstaten. De argumenten die Martijn Hoogeveen in zijn open brief aandraagt, vormen voor mij geen aanleiding dit standpunt te herzien.
De Staatssecretaris Van Financiën Namens Deze, Plv. Directeur-generaal Voor Fiscale Zaken Mr. J.C. De Wa a r d