Een waterput of een internetaansluiting? Die keuze is een gepasseerd station, las ik (Computable, 17 mei 2002). Daar ben ik het volledig mee eens – ook ontwikkelingslanden moeten online. Gelukkig gebeurt daar al het nodige aan. Maar het gaat te langzaam.
In onze wereld bestaat een kloof tussen mensen mét en mensen zónder toegang tot internet. Hoe groot is deze digitale kloof eigenlijk? Een indicatie krijg je door het inventariseren van servers. Amerika heeft zonder twijfel ’s werelds grootste ‘serverdichtheid’: bijna 200 host servers per 1000 inwoners. Dat is drie keer zoveel als Engeland en tien keer zoveel als Duitsland en Japan. Bovendien heeft Amerika zes keer zoveel secure servers als de Europese Unie. Naast de locatie van servers is het eigendom belangrijk. Want stél nu eens dat een boer in Mali wonderwel toegang heeft tot internet. Wat heeft hij dan aan een weersvoorspelling in een taal die hij niet spreekt? Het leeuwendeel van de internetcontent draait op servers in Amerika en de Europese Unie. Meer dan 70 procent van alle content is in het Engels.
Kijken we naar cijfers, dan lijkt de digitale kloof onoverbrugbaar. Bovendien kun je je afvragen of het zin heeft om ict te stimuleren in regio’s waar geen telefoonkabels liggen. Kunnen we niet beter investeren in iets dat onderdak biedt of de honger stilt? Toch maar waterputten? Nee, zeker niet! In februari hield ik op de Global E-commerce conferentie van de Verenigde Naties een pleidooi voor wereldwijde internettoegang. Want het is onzin om ontwikkelingslanden op ons welvaartsniveau te willen krijgen alvorens internet te introduceren.
Internet is van nu en is hét middel tot economische, politieke en sociale vooruitgang. Kijk maar wat er gebeurt. Ecuador, dat op internet het ecotoerisme promoot. Handelshuis eSteel dat ontwikkelingslanden online een markt biedt voor hun ruwe grondstoffen. En niet te vergeten de gezondheidszorg: eenmaal op internet, behoort de diagnostische kennis van een arts in Melbourne tot een kliniek in Papoea.
Ideeën gezocht
De vraag is hoe ontwikkelingslanden zo snel mogelijk toegang krijgen tot internet en de bijbehorende mogelijkheden. Kort gezegd komt het neer op drie dingen: internet moet betrouwbaar, goedkoop en overal zijn. Op dit moment is internet echter onstabiel, duur en zeker niet overal. Om een indruk te geven: in Thailand woont 90 procent van internetgebruikers in een stad, maar slechts 30 procent van de Thaise
bevolking leeft in een stedelijke omgeving. In veel landen kost een uurtje surfen al snel een half dagloon. Dat kan natuurlijk beter. En daarvoor hoeven ontwikkelingslanden echt niet onze complete infrastructuur te dupliceren.
De prestaties van internet zijn te vergroten met ‘backbone connections’ voor lange-afstandsverkeer, internet service providers voor lokale toegang en voldoende host en secure servers. In niet-stedelijke gebieden biedt de satelliet uitkomst. Dure pc’s zijn niet nodig. In India en Brazilië werkt men aan gestripte, goedkope computers met open-source software. De chips zijn oud, maar de toegang tot internet is er. Ik denk dat ook mobiele telefoons een belangrijke rol kunnen spelen bij het dichten van de digitale kloof. Tot slot moeten we, om de kosten te drukken, toe naar een onderhoudsvrij internet. Snelle ontwikkelingen op het gebied van geautomatiseerd internetmanagement stemmen hoopvol.
Natuurlijk ben ik wel realistisch. Een analfabeet heeft niets aan een toetsenbord. Maar dat mag geen reden zijn om niets te ondernemen. Wat we nodig hebben, zijn goede ideeën. Concord Communications heeft een forum opgericht om deze ideeën te verzamelen. Ik hoop dat sceptici en e-enthousiastelingen elkaar hier vinden en samen bedenken hoe we internet écht tot een universeel medium kunnen maken.
Douglas Batt vice-president Concord Communications