De opinie van Theo van der Ven over wat wérkelijk belangrijk is bij nieuwe ontwikkelingen, is in deze speciale kerstuitgave vervat in een ‘Christmas carol’ in de traditie van Charles Dickens. Theo van der Ven is corporate information manager bij Royal Haskoning en tevens voorzitter van het Europees Register Informatie Architecten (ERIA).
Op kerstavond was de norse Domoticus nog op zijn kantoor in het vervallen gedeelte van Londen. Een snerpende, bijtende kou omgaf hem toen hij in de gevorderde avond gehaast naar het grote, doch alleen door hemzelf bewoonde huis liep.
Binnengekomen klom hij de trap op, bedaard en langzaam, want hij was sinds kort wat kortademig. De dag ervoor had de chirurgijn een aderlating toegepast. Helaas bleek deze een dubbel effect te hebben, want naar z’n zorg-no-claim kon hij ook meteen fluiten, ondanks zijn kortademigheid.
Nadat hij zijn jas had uitgetrokken nam hij plaats in zijn behaaglijke lievelingsstoel. Hij was blij dat hij eindelijk thuis was. De laatste dagen waren heel hectisch geweest. Het was hard werken om brood op de plank te krijgen, ook al liet hij het feitelijke werken aan anderen over en beperkte hij zich tot het bedenken van ‘new business’.
Domoticus dreef een handelsonderneming die gespecialiseerd was in de productie en installatie van schellenkoorden om bedienden te kunnen roepen. Door ‘slimme’ boekhoudregels en door de lonen van zijn medewerkers heel laag te houden, bleef er voor hem meer winst over.
Niet dat hij al niet rijk genoeg was, maar: ‘van geld heb je nooit genoeg’, had zijn vader hem bezworen. Helaas was het voor zijn vader bij een verzuchting gebleven, want na opening van diens testament bleek het weinige geld naar twee tot dan toe onbekende halfzusters te gaan.
“Van geld heb je nooit genoeg”, hoorde hij in gedachten zijn vader nog zeggen. Van pleziertjes met de dienstmeid blijkbaar ook niet. Hij wilde zijn vader geen harde verwijten maken, want het Franse dienstmeisje had inderdaad een bekoorlijke uitstraling.
Maar goed, in het leven van zijn vader was tenminste nog liefde en lust te bespeuren. Het leven van de alleenstaande Domoticus stond uitsluitend in het teken van werken, werken en nóg eens werken. Met als enig doel: geld verdienen!
Dat viel trouwens niet mee, de marges waren klein en de ‘lagelonenlanden’ waren in opmars. Die landen waren toegevoegd aan het Verenigd Koninkrijk en dat beperkte de schade, maar in de straten van Londen zag je steeds vaker een Chinees lopen, door straatschoffies spottend ‘opiumschuiver’ toegeroepen.
“Laat de Chinezen maar schuiven”, dacht Domoticus, want hij herkende handelsgeest zodra hij die zag. Ook de Lage Landen probeerden met hun VOC-mentaliteit de wereld te veroveren.
Zuchtend gaf hij een draai aan de globe op zijn bureau die vanuit de leunstoel binnen handbereik was. “Globalisering, het mócht wat!”, dacht hij schamper. “Brittania rules the waves for ever!”
Ergens een draai aan geven was trouwens een van zijn specialiteiten. Het werd wel steeds lastiger om met de nieuwe inzichten ‘compliant’ te blijven verzuchtte hij, terwijl hij gedachteloos zijn afgezakte sox omhoog trok.
Vanwege de vermoeienissen van de dag ging hij regelrecht naar zijn slaapkamer, waar hij wegzonk in een diepe slaap.
“Kom binnen!” riep de geest. “Kom binnen! En maak nader kennis met mij, man!”
Domoticus gehoorzaamde en kwam beschroomd binnen. Het was zijn eigen woonkamer. Daar viel niet aan te twijfelen. Maar de kamer had een vreemde verandering ondergaan. “Ik ben de geest van de Toekomst”, zei de geest. “Aanschouw wat de mensheid te wachten staat”.
“Geest van de Toekomst!” riep Domoticus uit, “Ik vrees je meer dan een van de andere spoken die ik in mijn leven heb gezien.”
Een soort platte blaasbalg verscheen als bij toverslag in zijn hand.
“Hiermee kun je de woonomgeving naar je hand zetten”, verklaarde de geest. Domoticus drukte op een willekeurige knop, want bij het karige licht van de olielamp kon hij de opschriften niet onderscheiden. Op hetzelfde ogenblik werden de gordijnen als door een onzichtbare hand opengeschoven.
Toen Domoticus op goed geluk een andere knop indrukte, opende de wand en schoof er een knapperend haardvuur naar voren. “Dát is gemakkelijk, alleen een beetje verwarrend, die ingewikkelde knoppen”, sprak hij.
De geest van de Toekomst sprak: “Daarom ben ik vanavond hier om je te waarschuwen, dat je nog één kans, nog één mogelijkheid krijgt om het lot te keren. Als je wilt voorkomen dat je naam verbonden wordt aan technisch vernuftig, maar erg lastig te bedienen apparatuur, dan moet je je verplaatsen in de wereld van de gebruiker. Het gaat er niet om hoe het schellenkoord er uitziet, maar wie aan de koordjes trekt. De kwaal van kortademigheid is niets vergeleken bij kortzichtigheid! Het toverwoord voor de toekomst is daarom: integratie én gebruiksgemak!”
Domoticus vond integratie wel een intrigerende gedachte, maar wist eigenlijk niet wat dat inhield. “Troost u”, sprak de geest, “Ook na u zullen velen dit met vallen en opstaan moeten ontdekken, maar uiteindelijk komt er een tijd dat domotica gewoon een gebruiksartikel wordt, net als de kaarsendover nú.”
De geest van de Toekomst vergleed in het niets en Domoticus wist niet meer of hij wakker was of droomde…
Telkens als hij het er na lang getob met zichzelf over eens was geworden dat het allemaal een droom was geweest, sprongen zijn gedachten als een losgelaten veer in hun eerste stand terug en wierpen dezelfde vraag op, die hem niet met rust liet: “Was het een droom of was het géén droom?”
Het haardvuur was weer zijn eigen vertrouwde haardvuur, de kamer was zijn eigen kamer. En het gelukkigste van al, de tijd die vóór hem lag was zijn eigen tijd, waarin hij zijn producten kon verbeteren.
Hij gloeide zo en was zo opgewonden door zijn goede voornemens, dat zijn gebroken stem nauwelijks uitdrukking kon geven aan de kreet van zijn hart: ik weet niet hoe lang ik onder de spoken heb verkeerd. Ik weet niets. Ik ben net als een zuigeling! En dat is helemaal niet erg! Want het is goed soms als een onbevangen kind te zijn en nooit kan men dit beter zijn dan met Kerst, toen de machtige stichter van dit feest zelf een kind was. Zijn eigen hart lachte, en dat was voor hem genoeg.
Theo van der Ven