Wat hebben Moore, Metcalf en Den Butter met elkaar gemeen? Ze verlenen hun naam aan drie van de vier ‘wetten van de nieuwe economie’. Econoom Peter van der Wel duidt de relaties tussen de mannen.
De laatste jaren duikt het begrip ‘nieuwe economie’ steeds vaker op in de economische berichtgeving en discussies. In die discussies wordt een heleboel onzin gedebiteerd zowel door niet-economen, als door economen die redeneren vanuit de oude dogma’s. Het heeft al met al veel weg van een discussie tussen blinden en doven over de kleur van de nieuwe auto. Als econoom en directeur van een organisatie die zich bezighoudt met de maatschappelijke implementatie van de elektronische snelweg (het Electronic-highway Platform Nederland) wil ik proberen wat meer duidelijkheid te scheppen in het debat. Want er bestaat inderdaad iets als een nieuwe economie. Oude wetmatigheden hebben steeds meer invloed gekregen op de economie.
Hieronder volgend de vier belangrijkste wetmatigheden van de nieuwe economie.
Allereerst is daar de, bekende, Wet van Moore, geformuleerd in 1970 door deze oprichter van Intel, producent van computerchips. Hij stelt dat computerkracht (of beter processorkracht) iedere 18 maanden de helft goedkoper wordt. Trekken we dat door, dan kunnen we voor hetzelfde geld in 36 maanden vier maal zoveel, in 54 maanden acht maal zoveel, enzovoorts, krijgen. Deze exponentiële groei is al meer dan dertig jaar aan de gang en zal naar verwachting nog zeker zo’n twintig jaar doorgaan. Op termijn worden dus chips, computers, rekenkracht, enzovoort, steeds sneller en goedkoper, totdat chips vrijwel niets meer zullen kosten en (dat zijn de voorspellingen) straks overal in zullen zitten. Van schoenen tot stropdassen en van pakken koffie tot koffiezetapparaten. Alles kan dan met alles communiceren en overal zit een stukje intelligentie ingebouwd.
De tweede wet, die van Metcalf, is minder bekend. Hij beschreef hoe apparaten in een netwerk hun waarde ontlenen aan de omvang van het netwerk. Aan één losse telefoon heb je bijvoorbeeld niets, want er is dan niemand om mee te praten. Pas als er twee telefoons met elkaar worden verbonden zijn, ze nuttig. Je kunt dan bellen en gebeld worden. Iedere verdere uitbreiding van het netwerk vergroot het nut van de andere telefoons, faxen, Internetaansluitingen, enzovoort. Deze wet lijkt daardoor in strijd met de bekende economische wet van de afnemende meeropbrengsten. Het zal duidelijk zijn dat de Wet van Moore en de Wet van Metcalf elkaar onderling versterken. Goedkopere computerkracht maakt immers de prijs van telefoons en van uitbreiding van het netwerk goedkoper, een groter netwerk betekent schaalvergroting en geeft dus weer ruimte voor verdere prijsdalingen. Een groter netwerk biedt ook meer mogelijkheden voor de verspreiding en uitwisseling van kennis, wat ook weer tot daling van kosten kan leiden.
Ander economisch karakter
De derde wet noem ik de Wet van Den Butter, naar een Nederlands econoom die al begin jaren zeventig aandacht vroeg voor een interessant verschijnsel. Hij wees op het feit dat immateriële zaken als kennis en informatie door hun aard een geheel ander economisch karakter hebben dan materiële zaken. Zo kun je kennis en informatie praktisch zonder kosten dupliceren en vermenigvuldigen. Als ik eenmaal heb ontdekt hoe ik met twee vuurstenen vuur kan maken, kost het vrijwel niets om die kennis ook met mijn kinderen te delen. Wil ik een kopie maken van een programma op mijn harde schijf, of van een liedje op een CD, of van de beurskoersen van vanmiddag, dan kost dat nauwelijks geld of grondstoffen. Bij traditionele materiële zaken ligt dat totaal anders. Wil ik twee koffiekopjes produceren dan heb ik in principe twee maal zoveel grondstoffen nodig als voor één koffiekopje.
Ook met het eigendom van informatie is iets vreemds aan de hand. Een koffiekopje heeft meestal een duidelijke eigenaar. Als ik mijn kopje aan iemand geef, ben ik het kwijt. Doe ik dat met informatie – ik vertel iemand bijvoorbeeld hoe laat het is – dan behoud ik mijn kennis, want ik weet immers nog steeds hoe laat het is. Kortom, immateriële zaken als kennis en informatie kun je vrijwel kosteloos kopiëren en kunnen zich daardoor economisch gezien heel anders gedragen dan materiële goederen. De marginale productiekosten zijn vrijwel gelijk aan nul. Deze derde wetmatigheid werkt ook weer samen met de eerste twee wetten. Door de werking van de Wet van Moore en de Wet van Metcalf worden de kopieerkosten van informatie immers lager en dalen ook de verspreidingskosten verder. Informatie kan steeds sneller, goedkoper en makkelijker over de wereld worden verspreid.
Behoeftebevrediging
Dit brengt ons bij de vierde wetmatigheid van de nieuwe economie. Deze wet zou ik willen benoemen als de wet van de substitutie van materie door informatie. Behoeftebevrediging vindt plaats door goederen en diensten, materiële en immateriële. Mensen kopen een auto, luisteren naar muziek, eten hun bordje leeg en praten met elkaar. Dit zijn voorbeelden van materiële en immateriële behoeftebevrediging. Let op, ook in de auto of het voedsel op het bord zit een stuk immateriële toegevoegde waarde. Er is immers ook kennis verwerkt in de auto. Er is kennis toegevoegd aan de grondstoffen (ijzer, aardolie) om te komen tot een eindproduct dat zo goed mogelijk aansluit op de behoeften van de gebruiker.
Nu heeft alles zijn prijs; alles kost tijd, geld en energie. Ook grondstoffen, en kennis. Door de werking van de eerste drie wetten kan, zoals aangegeven, informatie echter steeds goedkoper, makkelijker en sneller over de wereld worden verspreid. Immateriële zaken, zoals kennis, informatie of ‘content’, zoals dat tegenwoordig heet, worden daardoor steeds minder schaars en steeds goedkoper. Materiële grondstoffen zoals ijzer of energie blijven echter schaars of worden zelfs steeds schaarser. Er wordt immers een steeds groter beroep gedaan op onze natuurlijke hulpbronnen. Onder invloed van het prijsmechanisme vindt dan logischerwijs substitutie plaats. In de productie en consumptie zal de verhouding materieel/immaterieel meer verschuiven in de richting van de goedkoper wordende informatie. Dit is een proces dat wij overal zien. De hoeveelheid koffie die we drinken neemt niet toe, maar wel de toegevoegde waarde in de vorm van speciale koffie, met een smaakje of een bijzonder imago. Dat geldt voor auto’s, kleding, cosmetica, huisraad, kortom voor vrijwel alles wat wij consumeren.
Deze vier wetmatigheden, de Wet van Moore, van Metcalf, Den Butter en de Wet van de immateriële substitutie werken op elkaar in en versterken elkaar. Dit is wat we om ons heen zien gebeuren en wat we nieuwe economie noemen. Het is een geleidelijke verschuiving die al heel lang aan de gang is, maar die nu opeens duidelijk zichtbaar wordt. Dit betekent niet dat onze consumptie nu volledig immaterieel zal worden. We blijven calorieën nodig hebben om onszelf te voeden.
Het betekent ook niet dat er geen schaarste meer zal zijn of inflatie. En het betekent zeker ook niet dat de dotcoms de oude economie zullen opslokken. Eerder andersom. De automobielindustrie of de Aholds en Bijenkorfen van deze wereld zullen het gebruik van informatie- en communicatietechnologie steeds verder integreren in hun bedrijfsprocessen en zo nog meer immateriële waarde toevoegen aan hun producten. Het betekent ook dat wij in staat zijn om aan een beperkte hoeveelheid materie (grondstoffen en energie) steeds meer immateriële waarde toe te voegen en zo te komen tot steeds meer behoeftebevrediging voor meer mensen. Of om het in niet-economentermen te zeggen: we komen tot een wereld met meer welvaart, vrede en voorspoed voor meer mensen.
Peter van der Wel, directeur Electronic-highway Platform Nederland