Op 2 september jongstleden was het precies 35 jaar geleden dat de eerste internetverbinding gelegd werd. Tegenwoordig is internet moeilijk weg te denken uit ons dagelijks leven, en over een jaar of 20 kunnen we niet meer zonder. Internet wordt het zenuwstelsel van de economie dat mensen, instellingen en bedrijven onlosmakelijk met elkaar verbindt en laat samenwerken. Hoe is dat zo gekomen, waar staan we nu en wat kunnen we nog verwachten?
Hoewel internet in de USA ontstaan is, waren het de Russen die er aanleiding toe gaven met de lancering van de Spoetnik in 1957. Deze – destijds wereldschokkende – gebeurtenis was voor de USA reden om de Advanced Research Projects Agency (Arpa) op te richten, een denktank voor defensie- en ruimtetechnologie met genoeg geld en middelen om een paar honderd topwetenschappers aan het werk te zetten. In 1969 slaagde een afdeling van de Arpa er voor het eerst in vier universiteitscomputers via een pakketgeschakeld netwerk met elkaar te verbinden, waarmee Arpanet een feit was.
Onder de programmanaam ‘Internetting’ begon Darpa (dat de d van defense erbij had gekregen) in 1972 met de ontwikkeling van een communicatieprotocol dat Arpanet moest verbinden met andere netwerken. Dat protocol, tcp/ip genaamd, werd in 1983 de officiële standaard op Arpanet. In datzelfde jaar zorgde de ontdekking van het Domain Name System (DNS) ervoor dat het makkelijker werd om de adressen van computers in netwerken te onthouden. Rond die tijd waren er al meer dan 500 systemen aangesloten op het ontluikende internet.
De definitieve doorbraak van internet kwam na het besluit van de Amerikaanse National Science Foundation om in 1985 alle universiteiten en wetenschappelijke instellingen met elkaar en met andere netwerken als Arpanet te verbinden. Het nieuwe Nsfnet verhoogde de snelheid op de Amerikaanse backbone van 56Kbps naar 1,5 Mbps en maakte tcp/ip tot een de facto standaard door het gebruik van dit communicatieprotocol af te dwingen.
Vanuit Nederland werd de explosieve groei van het internetgebruik die daaruit voortkwam met interesse gadegeslagen door het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI), dat in 1988 als eerste niet-Amerikaanse instelling aangesloten werd op Nsfnet. Andere instellingen volgden snel. In dat jaar werden er zo’n 56.000 aansluitingen geteld.
De toegankelijkheid van informatie op internet verbeterde aanzienlijk door de ontwikkeling van het World Wide Web en het hypertext transfer protocol (http) in 1989, en nam een grote vlucht met de introductie van de Mosaic-browser in 1993. Vanaf dat moment konden internetgebruikers met muisklikken over een visuele weergave van het web navigeren, in plaats van met ingewikkelde commando’s op een (Unix-)prompt. Internet werd daarmee bruikbaar voor een breed publiek.
Ondertussen zat het bedrijfsleven ook niet stil. Omdat Nsfnet voorbehouden was aan wetenschappelijke instellingen, verschenen er snel commerciële internetproviders die bedrijven en particulieren aansloten op internet. Uunet (1987) was de eerste in de USA, in Nederland zag Xs4all in 1993 het levenslicht.
In de periode daarna – van 1993 tot 2000 – werd internet volwassen en groeide uit tot een breed verspreid en algemeen geaccepteerd medium voor informatie en communicatie. Eind 2000 waren er wereldwijd meer dan 400 miljoen systemen aangesloten op internet en was bijna elk bedrijf van enige omvang via internet bereikbaar.
Met de opkomst van betaalbare breedbandverbindingen ging internet de volgende fase in: die van platform voor (zakelijke) transacties. De toegenomen bandbreedte en hoge penetratie maakte de weg vrij voor de e-businesshype en de ontwikkeling van zakelijke internettoepassingen. Dat de verwachtingen sneller groeiden dan de uiteindelijke acceptatie en het gebruik van internet, hebben we allemaal ervaren toen de ict- en e-businessmarkt halverwege 2000 instortte. Opmerkelijk genoeg had internet nauwelijks te lijden onder die terugval.
Heden
Inmiddels hebben wereldwijd zo’n 794 miljoen mensen toegang tot internet, zo blijkt uit cijfers van Internet World Stats. In Nederland zijn dat er 10,8 miljoen, wat neerkomt op een penetratie van 67%. Nederland bevindt zich daarmee bij de wereldtop en ruim boven het Europese gemiddelde van 30%.
Opvallend is dat de verspreiding van breedband in grotere landen zoals Duitsland en Engeland veel trager verloopt, met respectievelijk een penetratie van 12% en 13%. Dat komt doordat de voormalige PTT’s in die landen weinig concurrentie hebben, met hogere prijzen en minder aanbod als gevolg. Nederland en België profiteren samen met enkele andere kleine landen van een vroege vrijgave van de telefoniemarkt, die heeft geleid tot een groot aantal aanbieders van netwerk- en internettoegang.
De ontwikkeling van toepassingen via internet is echter trager verlopen dan verwacht, waardoor die markt eigenlijk nog in de kinderschoenen staat. Daar zijn twee belangrijke redenen voor aan te wijzen. Ten eerste is dat de perceptie dat internet te onveilig zou zijn voor het verrichten van online transacties, een beeld dat bij veel bedrijven nog aanwezig is. De tweede reden is het gebrek aan standaardisatie bij zowel online als offline toepassingen, waardoor het lastig en kostbaar is om zakelijke processen via internet te laten verlopen zonder afhankelijk te worden van bepaalde leveranciers.
Toch zijn veel bedrijven al afhankelijk geworden van internet, op manieren die ze zelf soms niet eens in de gaten hebben. Er zijn natuurlijk de duidelijk zichtbare applicaties als e-mail voor online communicatie en groupware voor online samenwerken, maar daarnaast is internet op allerlei manieren aanwezig in de bedrijfsvoering. Denk daarbij aan werknemers die gewend zijn telefoonnummers online op te zoeken, een klantenservice die op de helpsectie van de bedrijfswebsite leunt en een inkoopafdeling die belangrijke grondstoffen aanschaft op een internetmarktplaats. Veel bedrijven boeken zakenreizen online, vertrouwen op het internet bij het opzoeken van achtergrondinformatie over potentiële klanten en bij het zoeken naar nieuwe leveranciers en/of producten. Mensen weten zich geen raad als internet een keer niet beschikbaar is. En ook al vertrouwt een bedrijf zelf niet direct op internet, als zijn toeleveranciers, partners en/of klanten dat wel doen, dan ontstaat er toch een indirecte afhankelijkheid.
Vandaag de dag zijn er weinig bedrijven van enige omvang wiens bedrijfsvoering niet in meer of mindere mate zou lijden onder het wegvallen van de internetverbinding of een deel van internet. Dat maakt internet tot een cruciaal en moeilijk beheersbaar onderdeel van een bedrijf. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het elektriciteitsnet staat internet niet onder toezicht van één beheerder die aansprakelijk gesteld kan worden voor eventuele storingen.
Nee, internet functioneert bij de gratie van een groot aantal bedrijven, organisaties, technologieën en systemen die slechts losjes met elkaar in verband staan. Er zijn dus vele schakels waar de keten kan breken, die zich bovendien grotendeels buiten de invloedssfeer van een individueel bedrijf bevinden. Beslissingsmakers zijn zich hier nauwelijks van bewust: voor hen is internet een zwarte doos waarvan niet belangrijk is hoe het werkt, áls het maar werkt.
Dat is een zorgelijke situatie. In het licht van it-afdelingen die enthousiast delen van de infrastructuur naar internet migreren, een groeiende roep om degelijk risicomanagement (onder andere Basel II, Sarbanes Oxley, Tabaksblat) en op handen zijnde internetregelgeving is het wenselijk dat managers zich meer gaan verdiepen in de werking van internet. Pas dan kunnen zij de juiste keuzes maken en voorkomen ze niet alleen onnodige kosten, maar ook dat de ontwikkeling van internet als zakelijk platform nog meer vertraging oploopt.
Toekomst
Internet gaat niet meer weg. Dat is een gegeven, simpelweg omdat er geen enkel persoon, instantie of bedrijf ter wereld bij machte is om het netwerk en al zijn vertakkingen te controleren of af te sluiten. Die onbeheersbaarheid is tegelijk de kracht en de zwakte van internet: het verzekert de toekomst van het medium, maar zorgt er tevens voor dat er ruimte is voor hackers en virusschrijvers om de werking van het net en de systemen die erop aangesloten zijn te verstoren. Veiligheid zal daarom de komende jaren hoog op de agenda blijven staan. Daarbij gaat het niet zozeer om het veiliger maken van internet zelf, maar om het creëren van het besef bij de gebruiker dat zijn pc een huis is in de maatschappij die internet heet – en dus net als een echt huis beveiligd moet worden.
In de jonge jaren van internet was beveiliging veel minder nodig, zodat internetters verrast werden door de opkomst van virussen en makkelijk bruikbare inbraaktools. Daardoor is – ten onrechte – het beeld ontstaan dat internet veel onveiliger is dan de normale maatschappij. Met antivirus- en firewallsoftware is een pc net zo goed beveiligd als een huis met sloten. Dat bewustzijn begint langzaam te groeien, wat onder meer blijkt uit het feit dat grote accountancy- en consultancykantoren inmiddels e-businessomgevingen en/of -applicaties certificeren op het gebied van veiligheid.
Op het gebied van aansluitingstechnologie in Nederland blijven analoge en isdn-lijnen in de nabije toekomst terrein verliezen op de almaar goedkoper en sneller wordende kabel- en dsl-verbindingen. Glasvezel zal voorlopig niet massaal worden ingevoerd, ondanks de hype die rond de technologie ontstaan is. De aanleg van zogeheten fiber-to-the-home (Ftth)-verbindingen in bestaande wijken is namelijk erg duur en bovendien nog niet nodig, omdat met dsl- en kabelconnecties ook snelheden tot 24Mbps haalbaar zijn. Een aantal landen in het verre oosten maakt al gebruik van deze snelheden en het is dan ook wachten op de introductie in Nederland. Op de lange termijn zal glasvezel aan marktaandeel gaan winnen, doordat het aangelegd wordt in nieuwe wijken of bij werkzaamheden aan bijvoorbeeld riolering of andere leidingen in bestaande wijken.
Dan is er nog draadloos internet, met wifi als belangrijkste voortrekker. Wifi wordt voornamelijk gepositioneerd als oplossing voor mobiele internetters die in een café of op een vliegveld online willen. Dat is echter slechts een klein deel van de internetpopulatie: het merendeel internet vanaf thuis of het werk. Die mensen zullen wifi voorlopig alleen inzetten voor hun lokale netwerk, en voor de verbinding met de provider blijven vertrouwen op een vaste lijn. Draadloze technologie ontwikkelt zich wel erg snel. Er wordt nu al gesproken over snelheden tot 60Mbps in een vrij grote straal rond een zendmast, wat de aanzet kan zijn tot een reeks nieuwe internettoepassingen.
Op de lange termijn zal internet steeds meer verweven raken met de dagelijkse bezigheden van zowel consumenten als organisaties. Als de veiligheid en de bandbreedte van internet toeneemt, wordt het bijvoorbeeld makkelijker om reken- en opslagkracht op maat via internet aan te bieden. Bedrijven hoeven dan zelf geen applicaties, servers en opslagsystemen aan te schaffen en te onderhouden, maar huren deze gewoon op internet. Investeren in losse componenten, afwegingen over capaciteit en ‘op de groei’ inkopen zijn dan niet meer nodig, waardoor it-beheer niet alleen makkelijker, maar ook goedkoper wordt. Internet wordt zo het bindmiddel waarmee bedrijven hun processen naadloos kunnen laten aansluiten op die van hun toeleveranciers en hun klanten: het zenuwstelsel van de economie.< BR>
Jeroen Schlosser, Operations Manager bij TeleCity