In het Wetenschapsbudget 1997 doet minister Ritzen beleidsvoorstellen voor het universitair onderzoek. Dit staat lijnrecht tegenover de eerder door de bewindsman gedane uitspraak dat universiteiten daar zelf de verantwoordelijkheid voor kunnen nemen.
‘Universiteiten zijn er in de eerste plaats om mensen op te leiden. Daarvoor is onderzoek nodig. Het opleiden en het benodigde onderzoek zullen het best tot hun recht komen als universiteiten daar zelf de verantwoordelijkheid voor dragen.’ Deze uitgangspunten werden tot voor kort door de minister van Onderwijs en Wetenschappen uitgedragen. De Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) is dan ook hevig verontwaardigd dat Ritzen in het Wetenschapsbudget 1997 juist de omgekeerde weg inslaat en op een gedetailleerd niveau beleidsvoorstellen doet voor het universitair onderzoek.
De adviesraad signaleert in zijn kritiek twee gevaren. Door de overmatige aandacht voor onderzoek dreigt de primaire taak van de universiteiten, het opleiden van mensen, op het tweede plan te geraken. Daarnaast draagt niemand meer verantwoordelijkheid voor een onderzoek, omdat de minister alle denkbare partijen zeggenschap wil geven. Ritzen wil verschillende departementen, bedrijven, NWO, alsook de universiteiten zelf, medeverantwoordelijk maken voor de richting van het universitair onderzoek.
Begrijpelijk motief
Op deze wijze wil minister Ritzen de maatschappelijke oriëntatie van het onderzoek vergroten. Met deze motivatie kan de AWT volledig instemmen, maar de raad vraagt zich af hoe de minister dit doel wil bereiken. Volgens de adviesraad kunnen zelfstandige universiteiten dat het best, als zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld. De maatschappelijke oriëntatie blijkt het beste als universiteiten mensen opleidt waaraan de arbeidsmarkt behoefte heeft.
De AWT vindt het niet terecht dat de overheid de universiteiten opdraagt mensen op te leiden en tegelijkertijd de activiteiten stuurt die voor de uitoefening van deze taak nodig zijn. "Onderzoek is nodig om mensen op te leiden. Wanneer de overheid van de universiteiten extra onderzoeksinspanningen verwacht, dus boven op wat universiteiten reeds doen voor hun opleidingstaak, dan moet dat apart worden gefinancierd", aldus de AWT in een reactie op het Wetenschapsbudget 1997.
De adviesraad is dezelfde mening toegedaan ten aanzien van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), een zogenoemde ’tweede-geldstroomorganisatie’. Deze is in de eerste plaats opgericht om de kwaliteit van het universitaire onderzoek te bevorderen en op de beste manier te ondersteunen. De NWO moet op deze taak worden afgerekend. Als de minister wil dat de NWO maatschappelijk gewenst onderzoek financiert, moet hij aangeven welke onderzoeksthema’s maatschappelijk nodig zijn en hoeveel middelen daaraan moeten worden besteed, met verantwoording achteraf.
Top zus, top zo
Een tweede element in het Wetenschapsbudget waarover de AWT zich zorgen maakt is het bevorderen van ’top-onderzoek’. "Het beleidsjargon staat tegenwoordig bol van ’top’: toponderzoeksscholen, toponderzoekers en technologische topinstituten, om er maar een paar te noemen", aldus de AWT. Men wijst erop dat ’top’ niet kan worden opgelegd, maar moet worden verdiend. De overheid kan derhalve het beste condities creëren voor ‘excellentie’. Een belangrijke aanzet daartoe was het indienen van het, inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen, wetsvoorstel inzake de modernisering van de universitaire bestuursstructuur.
De minister zou er tenslotte goed aan hebben gedaan de geldstroom ter bevordering van de kwaliteit van het onderzoek substantieel te verhogen. Helaas ging de bewindsman akkoord met het voorstel van de gezamenlijke universiteiten om binnen de bestaande universitaire budgetten aparte fondsen op te richten voor toponderzoekscholen en de NWO bemoeienis te geven met het besteden hiervan. De Adviesraad Wetenschaps- en Technologiebeleid acht dit voor een heldere toekenning van verantwoordelijkheden ongewenst.