Nederland maakt voor de uitvoering van fiscale taken te weinig gebruik van de mogelijkheid gegevens uit te wisselen met andere landen. Op het vlak van geautomatiseerde internationale gegevensuitwisseling laat de Belastingdienst het afweten. Dat blijkt uit een onderzoek van de Algemene Rekenkamer.
Het onderzoek is deel van een Europees project. Het was gericht op ‘wederzijdse bijstand’ op het gebied van directe belastingen, voor het opleggen van juiste aanslagen en bestrijding van ontduiking en fraude. Gecoördineerd door de Nederlandse bekeken twaalf nationale rekenkamers de situatie in hun land. Ook andere landen laten veelal de bestaande mogelijkheden onbenut.
Internationale gegevensuitwisseling is sinds 1977 mogelijk, toen een Europese richtlijn vier vormen van wederzijdse bijstand beschreef, waaronder op verzoek, spontaan en automatisch informatie leveren. Vier van de twaalf landen hebben van 1992 tot en met 1995 helemaal geen gebruik gemaakt van automatische uitwisseling: Nederland, Ierland, Oostenrijk en Portugal. Zes hebben daar formele procedures voor: België, Finland, Italië, Spanje, Groot-Brittannië en Zweden. De twee overige deelnemers waren Denemarken en Duitsland. De drie andere EU-lidstaten, Frankrijk, Griekenland en Luxemburg, hebben niet meegedaan aan het onderzoek.
De Nederlandse staatssecretaris van Financiën meldt in zijn reactie op het onderzoek dat, na Frankrijk en België, inmiddels ook overleg is met Duitsland en zes andere landen, waarvan drie EU-lidstaten. Welke dat zijn, vermeldt het onderzoeksrapport niet.